ECLI:NL:GHAMS:2020:2975

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
5 november 2020
Zaaknummer
23-004349-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een minderjarige en de gevolgen voor de benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van een minderjarige, waarbij hij op 28 augustus 2019 in Julianadorp een 13-jarige jongen heeft mishandeld door hem bij de keel te grijpen, op te tillen, tegen een muur te duwen en een kopstoot te geven. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. De verdachte heeft bekend en er zijn geen vrijspraken bepleit. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, waarvan 75 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

Daarnaast heeft de benadeelde partij, het slachtoffer van de mishandeling, een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door het hof gedeeltelijk is toegewezen. De totale schadevergoeding is vastgesteld op € 1.361,50, bestaande uit € 361,50 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding voor een deel toegewezen en voor een ander deel afgewezen, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij recht heeft op vergoeding van de kosten voor EMDR-therapie en de sportschool, maar niet voor reiskosten.

De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling en de impact op de benadeelde partij, die niet alleen lichamelijk letsel heeft opgelopen, maar ook psychische klachten heeft ontwikkeld als gevolg van het incident. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij zijn beroep als beveiliger niet meer kan uitoefenen en dat hij in therapie is gegaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004349-19
datum uitspraak: 8 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 november 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-209739-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1957,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 september 2020.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 augustus 2019 te Julianadorp, gemeente Den Helder een kind, [benadeelde] (geboren 2006), heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde] (met kracht) op/ bij de keel vast te grijpen en/of (vervolgens) hem op te tillen en/of tegen een muur te duwen en/of een kopstoot te geven (terwijl hij voornoemde vast had bij de keel).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 augustus 2019 te Julianadorp, gemeente Den Helder, een kind, [benadeelde] (geboren in 2006), heeft mishandeld door [benadeelde] met kracht bij de keel vast te grijpen en vervolgens hem op te tillen en tegen een muur te duwen en een kopstoot te geven.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsvoering

Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Aangezien de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal op de voet van artikel 359, derde lid, Sv worden volstaan met de navolgende opgave van de bewijsmiddelen:
de verklaring van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep van 24 september 2020;
het ambtsedig proces-verbaal van verhoor slachtoffer met nummer 2019167529-2 van 29 augustus 2019, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], inhoudende de verklaring van [benadeelde];
het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen met nummer 2019167529-3 van 2 september 2019, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2].

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren (subsidiair 75 dagen hechtenis).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren (subsidiair 90 dagen hechtenis), waarvan 90 uren (subsidiair 45 dagen hechtenis) voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Door de raadsman is aangevoerd dat hij de door de politierechter opgelegde straf te hoog acht. De door de advocaat-generaal gevorderde straf vindt de verdediging passend.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een 13-jarige jongen. Daarbij heeft hij deze jongen bij de keel gegrepen, opgetild, tegen de muur geduwd en een kopstoot gegeven. Daardoor heeft het slachtoffer pijn heeft geleden en een lichte hersenschudding en hinderlijke letsels opgelopen. De verdachte heeft daarmee ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, dat hieraan niet enkel lichamelijke, maar ook serieuze psychische klachten heeft overgehouden, waarvoor hij zich onder behandeling van een psycholoog heeft moeten stellen.
De straffen die voor zulke vergrijpen plegen te worden opgelegd, hebben hun weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor een mishandeling door een kopstoot met lichamelijk letsel tot gevolg een taakstraf voor de duur van 120 uren genoemd. Het hof neemt die straf tot uitgangspunt. In strafverzwarende zin weegt het hof mee dat het hier een mishandeling betreft van een kind door een volwassen man. In beginsel acht het hof – met de politierechter – dan ook een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 150 uren passend.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof evenwel aanleiding een deel van de taakstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. In het bijzonder neemt het hof daarbij in aanmerking dat de verdachte ten gevolge van het plegen van het onderhavige incident zijn beroep als beveiliger niet meer mag uitoefenen en dat de verdachte de verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daad en uit eigen beweging in therapie is gegaan.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.131,66, bestaande uit € 381,66 ter compensatie van materiële schade (€ 346,50 voor kosten van EMDR-therapie, € 15,00 voor de kosten van een sportabonnement en € 20,16 voor reiskosten voor een bezoek aan Slachtofferhulp Nederland voor ‘juridische hulp’) en € 1.750,00 als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot integrale toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Door de verdediging is naar voren gebracht dat
i) de vordering met betrekking tot de kosten van EMDR-therapie dient te worden afgewezen nu de zorgverzekeraar zulke kosten geheel pleegt te vergoeden,
ii) de vordering ook met betrekking tot de kosten die verband houden met de betaalde contributie voor de sportschool dienen te worden afgewezen nu niet genoegzaam kan blijken dat de benadeelde partij tijdelijk niet heeft kunnen sporten ten gevolge van de mishandeling en
iii) de verdediging zich refereert ten aanzien van de gevorderde reiskosten.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële kosten heeft de verdediging aangevoerd dat deze dienen te worden gematigd.
Het hof oordeelt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiele schade heeft geleden tot het bedrag van in totaal € 361,50, bestaande uit € 346,50 voor kosten voor EMDR-therapie en € 15,00 aan de sportschool betaalde contributie terwijl de benadeelde partij geen gebruik heeft kunnen maken van de sportschool. De enkele door de verdediging opgeworpen
mogelijkheiddat de kosten van de gevolgde EMDR-therapie voor vergoeding door een zorgverzekeraar in aanmerking zouden kunnen komen, staat naar het oordeel van het hof niet aan toewijzing van deze kosten in de weg. In het dossier bevindt zich geen informatie die erop wijst dat die kosten metterdaad door een verzekeraar aan de benadeelde partij zijn vergoed. Voorts acht het hof het volkomen in de rede liggen dat de benadeelde partij – gelet op de door hem opgelopen hersenschudding – ten gevolge van de mishandeling enige tijd geen gebruik heeft kunnen maken van zijn sportschool abonnement, zodat ook deze post voor vergoeding in aanmerking komt.
De opgevoerde reiskosten zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in art. 51f, eerste lid, Sv, maar dienen onder proceskosten in de zin van artikel 532 Sv te worden geschaard. Voor zover deze kosten zijn opgevoerd als materiële schade wordt de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Het hof begrijpt de vordering aldus dat de benadeelde partij de kosten (ook) heeft willen opvoeren als proceskosten en de toewijzing zal dienovereenkomstig plaatsvinden.
Immateriële schade
Tevens is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Uit het onderzoek ter terechtzitting – meer in het bijzonder uit de bij de vordering tot schadevergoeding gevoegde bijlagen – is gebleken dat de benadeelde partij fysiek letsel heeft bekomen in de vorm van een lichte hersenschudding en kwetsuren aan de rechterarm en de nek/keel. Daarnaast is gebleken dat de benadeelde partij EMDR-therapie heeft ondergaan omdat hij na het incident een acute stressreactie vertoonde en kampte met concentratieproblemen en herbelevingen van de mishandeling. Hieruit kan naar het oordeel van het hof gevoeglijk worden afgeleid dat de benadeelde partij niet alleen fysiek, maar ook geestelijk letsel bij het gewraakte incident heeft opgelopen.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij is in het bijzonder gelet op de ernst van de aantasting van de persoonlijke integriteit van benadeelde partij, de aard van de genoemde lichamelijke en psychische klachten die deze daarbij heeft opgelopen, het gegeven dat de benadeelde partij zich voor die laatste klachten enige tijd onder psychologische behandeling heeft moeten stellen en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen wordt toegekend. Voor het overige gaat het ter vergoeding van immateriële schade gevorderde de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat dat deel van de vordering zal worden afgewezen.
Besluit
Resumerend is de verdachte gehouden om schade te vergoeden tot een bedrag van € 1.361,50, te vermeerderen met de wettelijke rente. De wettelijke rente over een schadepost wordt telkens toegewezen vanaf het moment waarop die schade is ingetreden. Ten aanzien van de kosten van de EMDR-therapie is voor de vaststelling van het moment waarop de schade is ingetreden, aangesloten bij het moment waarop het grootste aantal schadeposten is ontstaan. Om te bevorderen dat die schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
75 (vijfenzeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
37 (zevenendertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.361,50 (duizend driehonderdeenenzestig euro en vijftig cent)bestaande uit € 361,50 (driehonderdeenenzestig euro en vijftig cent) aan materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze strekt tot vergoeding van reiskosten als materiële kosten.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 20,16 (twintig euro en zestien cent).
Legt aan de verdachte de
verplichtingop om
aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.361,50(duizend driehonderdeenenzestig euro en vijftig cent) bestaande uit € 361,50 (driehonderdeenenzestig euro en vijftig cent) aan materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
23 (drieëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdata van de wettelijke rente voor de materiële schade op
  • 28 augustus 2019 over een bedrag van € 15,00 ter zake van contributie sportschool,
  • 14 oktober 2019 over een bedrag van € 346,50 ter zake van vergoeding EMDR-therapie,
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
28 augustus 2019 over een bedrag van € 1.000,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.P. van Heusden, mr. C.N. Dalebout en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van S. Abelsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 oktober 2020.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]