ECLI:NL:GHAMS:2020:3108

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
200.258.928/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake incassovordering en verweer tegen facturen in civiele zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin [geïntimeerde] een incassovordering heeft ingesteld. [geïntimeerde] heeft in de periode juli tot en met september 2017 werkzaamheden verricht voor [appellant], waarvoor hij facturen heeft gestuurd die door [appellant] niet zijn betaald. [geïntimeerde] vordert betaling van € 7.550,05, terwijl [appellant] de vordering betwist en in reconventie een bedrag van € 12.257,67 vordert wegens vermeende tekortkomingen in de werkzaamheden van [geïntimeerde]. De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en die van [appellant] afgewezen, met als argument dat [appellant] niet tijdig heeft geprotesteerd tegen de facturen, zoals vereist door artikel 6:89 BW. Het hof heeft de grieven van [appellant] tegen deze beslissing behandeld en geconcludeerd dat de kantonrechter ten onrechte de eis van tijdig protest heeft gesteld, aangezien de bezwaren van [appellant] zich richtten op de facturen en niet op de geleverde prestaties. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.258.928/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 7024758 \ CV EXPL 18-4390
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 november 2020
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A.J. Engelsma te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. Robustella te Ede.

1.Het geding in hoger beroep

Appellant handelt tevens onder de naam Keukensale Leiderdorp en wordt hierna [appellant] genoemd. Geïntimeerde handelt tevens onder de naam [X] Orderverwerking Keukens en wordt hierna [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 4 april 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter), van 9 januari 2019, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser, tevens verweerder in reconventie, en [appellant] als gedaagde, tevens eiser in reconventie.
Op 21 mei 2019 heeft dit hof een tussenarrest uitgesproken waarin een comparitie na aanbrengen is bevolen. Deze comparitie heeft plaatsgehad op 13 augustus 2019 en daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vordering van [geïntimeerde] zal afwijzen en alsnog de vordering van [appellant] zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 4.1 een aantal feiten vastgesteld die bij de beoordeling als uitgangspunt hebben gediend. Die feiten zijn in hoger beroep niet in geschil. Aangevuld met enkele andere feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.1
[geïntimeerde] heeft in de periode juli tot en met september 2017 in opdracht en voor rekening van [appellant] werkzaamheden verricht die bestonden uit zogeheten orderverwerking, dat wil zeggen het omzetten in een bestelorder voor de keukenleverancier van gegevens, die hem door [appellant] werden aangeleverd, omtrent hetgeen de koper van een bij [appellant] gekochte keuken heeft besteld en welke maten daarbij horen.
2.1.2
[geïntimeerde] factureerde deze werkzaamheden aan [appellant] . De gefactureerde bedragen berustten steeds op een per activiteit weergegeven aantal bestede minuten maal een prijs van € 1,- per minuut. Vijf van deze facturen, die [appellant] heeft ontvangen en behouden, zijn door [appellant] niet betaald.

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerde] vordert dat [appellant] wordt veroordeeld om aan hem € 7.550,05 te betalen, te weten een hoofdsom van € 6.461,40, rente tot en met 5 juni 2018 en buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 6 juni 2018. [geïntimeerde] legt aan die vordering ten grondslag – samengevat – dat hij in opdracht van [appellant] de hiervoor onder 2.1.1 bedoelde werkzaamheden heeft verricht en dat [appellant] ondanks herhaalde aanmaning weigert tot betaling van daarvoor verzonden facturen over te gaan.
[appellant] betwist de vordering gedeeltelijk. Hij voert aan, samengevat, dat een te hoge vergoeding in rekening is gebracht en dat in de facturen is uitgegaan van meer bestede tijd dan [geïntimeerde] in werkelijkheid heeft of kan hebben besteed. [geïntimeerde] declareerde aanvankelijk € 75,- per verwerkte order, later ging hij over op declareren op basis van bestede tijd voor € 1,- per minuut. Naar aanleiding van klachten van afnemers is hij weer de vergoeding van € 75,- per verwerkte order gaan hanteren. Hierdoor is over de in dit geding aan de orde zijnde periode evident te veel gefactureerd. [appellant] beroept zich ook op verrekening met zijn hierna te noemen tegenvordering.
3.2
[appellant] heeft in reconventie gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om aan hem € 12.257,67 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 29 augustus 2018. [appellant] legt aan die vordering ten grondslag – samengevat – dat [geïntimeerde] toerekenbaar is tekortgeschoten doordat hij ten aanzien van bepaalde bestellingen verkeerde maten heeft doorgegeven, waardoor op maat gemaakte keukenbladen onbruikbaar bleken en opnieuw gemaakt moesten worden, als gevolg waarvan [appellant] schade heeft geleden.
[geïntimeerde] betwist de vordering van [appellant] . Hij voert daartoe aan, samengevat, dat het controleren van de hem verschafte maten geen onderdeel vormde van de opgedragen werkzaamheden. Als al sprake was van fouten ging het om herstelbare fouten, is [geïntimeerde] ter zake niet door [appellant] in gebreke gesteld en heeft [appellant] over bedoelde gebreken niet binnen bekwame tijd bij [geïntimeerde] geprotesteerd.
3.3
De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en die van [appellant] afgewezen en heeft daartoe, samengevat, als volgt overwogen. [appellant] is akkoord gegaan met de tarieven die in de overeenkomst van opdracht waren bedongen. Niet is gebleken dat [appellant] [geïntimeerde] van zijn bezwaren omtrent de facturen en de hoogte daarvan op de hoogte heeft gesteld direct na uitvoering van de werkzaamheden dan wel na ontvangst van de facturen, terwijl dit van [appellant] , gelet op artikel 6:89 Burgerlijk Wetboek (BW), wel gevergd had mogen worden. Ook ten aanzien van de tegenvordering van [appellant] overwoog de kantonrechter dat [appellant] niet bij [geïntimeerde] heeft geklaagd binnen bekwame tijd nadat hij de beweerde gebreken in diens werkzaamheden had ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken. Ook heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat hij schade heeft geleden waarvoor [geïntimeerde] aansprakelijk is.
3.4
Tegen de aldus gemotiveerde beslissing komt [appellant] met zijn grieven op. Deze worden door [geïntimeerde] gemotiveerd bestreden. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.5
Met betrekking tot de afwijzing door de kantonrechter van zijn vordering in reconventie voert [appellant] aan dat het ingevolge de overeenkomst van opdracht tot de taak van [geïntimeerde] behoorde om te zorgen dat de bestelperiode foutloos verliep en dat hetgeen was besteld 100% foutloos werd geleverd aan de klant. [geïntimeerde] ontving bij iedere bestelling van de verkoper een meetrapport en diende de te bestellen onderdelen van de keuken daarop af te stemmen.
3.5.1
[geïntimeerde] betwist dat hij toerekenbaar is tekortgeschoten in de hem door [appellant] opgedragen orderverwerking. Zijn standpunt houdt in dat hij, behalve in gevallen waar hij onverplicht daarin aangetroffen evidente onjuistheden heeft gecorrigeerd, steeds is uitgegaan van de door [appellant] aangeleverde meetgegevens.
3.5.2
Mede gelet op het verweer van [geïntimeerde] is het hof van oordeel dat [appellant] onvoldoende feitelijk heeft toegelicht wat de beweerde fouten in de door [geïntimeerde] doorgegeven bestellingen inhielden. Dat de volgens zijn bestelling gemaakte onderdelen niet pasten, is daartoe niet voldoende. Een vereiste om een tekortkoming van [geïntimeerde] te kunnen aannemen is of, en zo ja hoe, [geïntimeerde] bij de uitvoering van zijn werkzaamheden had kunnen en moeten opmerken (bijvoorbeeld door toetsing aan de meegezonden meetrapporten) dat door hem bij de bestelling doorgegeven gegevens onjuist waren. [appellant] heeft daarover echter geen concrete stellingen ingenomen. Voor zover dit wel zou zijn af te leiden uit door [appellant] overgelegde producties, gaat het hof daaraan voorbij nu [appellant] heeft nagelaten om ter toelichting van concrete stellingen specifiek naar producties te verwijzen.
3.5.3
Reeds in het licht van het voorgaande kan de vordering van [appellant] niet worden gehonoreerd. De grieven van [appellant] , gericht tegen de beslissing van de kantonrechter over het al of niet uitblijven van tijdig protest tegen gebreken of een ingebrekestelling en over (bewijs van) de door [appellant] gestelde schade behoeven daarom geen bespreking meer.
3.6
Met betrekking tot de beslissing van de kantonrechter over de vordering van [geïntimeerde] voert [appellant] allereerst aan dat de kantonrechter ten onrechte bij zijn beslissing heeft betrokken de vraag of [appellant] [geïntimeerde] tijdig op de hoogte had gesteld van zijn bezwaren omtrent de facturen en of [geïntimeerde] op enig moment schriftelijk door [appellant] in gebreke was gesteld. [appellant] voert aan dat zijn bedoelde bezwaren zagen op de facturen maar niet op de door [geïntimeerde] geleverde prestatie, zodat artikel 6:89 BW niet van toepassing is, alsmede dat de kantonrechter ten onrechte de eis van ingebrekestelling stelde.
3.6.1
Het hof constateert dat de bezwaren van [appellant] tegen de facturen van [geïntimeerde] , voor zover in hoger beroep nog aan de orde, zich richten op de hoeveelheid bestede tijd die door [geïntimeerde] ten aanzien van een aantal posten is opgevoerd als basis voor het in rekening gebrachte bedrag. De bezwaren die [appellant] in eerste aanleg tevens aanvoerde tegen het tarief als zodanig spelen in hoger beroep geen rol meer, nu de kantonrechter heeft geoordeeld (rov. 4.3) dat [appellant] akkoord is gegaan met de bedongen prijs en dat [appellant] daarop met terugwerkende kracht niet kon terugkomen. Tegen dat oordeel heeft [appellant] geen grief gericht.
3.6.2
De strekking van de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] in de facturen meer tijd heeft opgevoerd dan hij aan de desbetreffende werkzaamheden daadwerkelijk heeft besteed dan wel kan hebben besteed is niet, zoals [appellant] terecht aanvoert, een beroep op een gebrek in een door [geïntimeerde] ter uitvoering van de overeenkomst (als orderverwerker) geleverde prestatie; die stelling strekte ertoe dat [appellant] zich erop beriep dat [geïntimeerde] betaling vordert van meer dan waarop de overeenkomst hem recht geeft. Voor het doen van een dergelijk beroep geldt niet de in artikel 6:89 BW bedoelde eis van protest binnen bekwame tijd. Evenmin geldt als voorwaarde voor (het honoreren van) een dergelijk beroep dat de wederpartij eerst in gebreke is gesteld of in verzuim is; het gaat daarbij immers niet om een beroep op (gevolgen van) een toerekenbare tekortkoming, maar om verweer tegen een door de wederpartij ingestelde vordering tot nakoming.
Het voorgaande betekent dat de kantonrechter ten onrechte behandeling van het verweer van [appellant] tegen de verschuldigdheid van de bij de facturen in rekening gebrachte bedragen achterwege heeft gelaten. Het hof zal dit verweer alsnog behandelen.
3.7
Inhoudelijk heeft [appellant] zijn bezwaar tegen de facturen onderbouwd met de stelling dat [geïntimeerde] in de facturen voor sommige werkzaamheden een tijdbesteding heeft gerekend van meer dan 140 minuten, wat te hoog is, en dat de gefactureerde tijdbesteding zou betekenen dat [geïntimeerde] zijn volledige werktijd alleen aan (orders van) [appellant] besteedde, terwijl hij ook andere klanten had, zodat alleen al daarom niet aan te nemen valt dat die tijd daadwerkelijk is besteed.
[geïntimeerde] heeft deze onderbouwing gemotiveerd betwist, en voorgerekend dat in de betrokken facturen, die werden verzonden met tussenpozen van 1 à 2 weken, steeds een tijdbesteding tussen 12,75 en 25 uren is gefactureerd. Gelet hierop, en gelet op het feit dat [appellant] niet nader heeft onderbouwd waarom de gefactureerde tijdbesteding ‘te hoog’ zou zijn geweest, verwerpt het hof dit bezwaar van [appellant] tegen de betrokken facturen.
3.8
[appellant] richt ten slotte een grief tegen de toewijzing van de door [geïntimeerde] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Hij legt daaraan ten grondslag dat een brief die een aanmaning inhoudt die niet aansluit bij de tussen partijen gevoerde discussie, geen grond biedt voor een dergelijke vordering. Dit bezwaar miskent dat namens [geïntimeerde] twee brieven en een e-mail zijn verstuurd ter verkrijging van voldoening door [appellant] buiten rechte, hetgeen blijkens artikel 6:96 lid 4 BW voldoende is voor toekenning van een desbetreffende vergoeding. Nu [appellant] de hoogte van het gevorderde bedrag niet betwist, behoort deze vordering te worden toegewezen.
3.9
De slotsom is dat de grieven van [appellant] niet kunnen leiden tot vernietiging van de bestreden beslissing en daarom falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 324,- aan verschotten en € 1.074,- voor salaris;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en H. Struik en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 november 2020.