In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk voorhanden hebben van harddrugs, specifiek cocaïne en MDMA, op twee verschillende data in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte in zaak A het voorhanden hebben van ongeveer 1,37 gram cocaïne op 3 april 2019 en in zaak B het voorhanden hebben van ongeveer 15,55 tabletten MDMA en 0,97 gram MDMA en 0,72 gram cocaïne op 29 december 2018. Het hof heeft vastgesteld dat de politierechter ten onrechte een kwalificatieve zinsnede in de bewezenverklaring heeft opgenomen, wat niet relevant is voor de bewijsvraag. Het hof heeft de eerdere uitspraak vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, maar heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals met de volksgezondheid.