ECLI:NL:GHAMS:2020:3132

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
23-001157-19 en 23-004348-18 (gevoegd)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep verkeersdelicten met beroep op noodtoestand

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de vonnissen van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland en de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1953, werd beschuldigd van meerdere verkeersdelicten, waaronder het rijden zonder geldig rijbewijs en het overschrijden van de maximumsnelheid. De tenlastelegging omvatte feiten die zich hebben voorgedaan tussen 2016 en 2018, waarbij de verdachte op verschillende momenten een motorvoertuig bestuurde terwijl zijn rijbevoegdheid was ontzegd. Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 september 2020 heeft de verdachte een beroep gedaan op noodtoestand, stellende dat hij handelde uit noodzaak om zijn zoon, die een migraineaanval had, naar huis te brengen. Het hof heeft dit beroep afgewezen, o.a. omdat er alternatieve middelen beschikbaar waren, zoals het inschakelen van een taxi of hulpdiensten. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en dat deze strafbaar waren. De eerdere vonnissen werden vernietigd en het hof legde een gevangenisstraf van zes weken op, alsook een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twaalf maanden. Tevens werd de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen gelast. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, die eerder al was veroordeeld voor verkeersdelicten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummers: 23-001157-19 en 23-004348-18 (gevoegd)
datum uitspraak: 8 oktober 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 21 maart 2019 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 96-107624-18 (zaak A), 96-072868-16 (zaak B) en 96-104226-18 (zaak C), 22-003566-15 (TUL) en 21-000663-16 (TUL) en tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 december 2018 in de zaak onder parketnummer 96-042576-18 (zaak D), alsmede 22-003566-15 (TUL) en 21-000663-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1953,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van de onderzoeken ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormelde vonnissen is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Voeging

Het hoger beroep tegen het op 21 maart 2019 in zaak A, zaak B en zaak C gewezen vonnis is bij het hof geregistreerd onder parketnummer 23-001157-19.
Het hoger beroep tegen het op 4 december 2018 in zaak D gewezen vonnis is bij het hof geregistreerd onder parketnummer 23-004348-18.
Het hof heeft op de terechtzitting in hoger beroep van 24 september 2020 de voeging van de zaken met de parketnummers 23-001157-19 en 23-004348-18 bevolen.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd
in zaak A dat:
hij, op of omstreeks 30 mei 2018 te Amsterdam als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Ringweg-Noord, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een electronisch signaleringsbord conform model A 3 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 70 kilometer per uur was aangegeven in verband met wegwerkzaamheden - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 119 kilometer per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden;
in zaak B dat:
hij op of omstreeks 24 februari 2016 te Monnickendam, gemeente Waterland terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, De Nieuwpoortslaan, een motorrijtuig, (personenauto), heeft bestuurd;
in zaak C onder 1 dat:
hij op of omstreeks 30 mei 2018 te Amsterdam terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de Gooiseweg, een motorrijtuig, (personenauto), heeft bestuurd;
in zaak C onder 2 dat:
hij op of omstreeks 30 mei 2018 te Amsterdam terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Gooiseweg, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
in zaak D onder 1 dat:
hij op of omstreeks 17 november 2017 te Amsterdam terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten Categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Eerste van Swindenstraat, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
en in zaak D onder 2 dat:
hij op of omstreeks 28 januari 2018 te Amsterdam terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten Categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Balistraat, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

De vonnissen waarvan beroep zullen worden vernietigd, reeds omdat het hof na voeging van de zaken in hoger beroep tot één uitspraak komt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A, zaak B, zaak C onder 1 en 2 en in zaak D onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
in zaak A:
hij op 30 mei 2018 te Amsterdam als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Ringweg-Noord, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod inhoudt, immers in strijd met een elektronisch signaleringsbord conform model A 3 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 70 kilometer per uur was aangegeven in verband met wegwerkzaamheden - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 119 kilometer per uur;
in zaak B:
hij op 24 februari 2016 te Monnickendam, terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, De Nieuwpoortslaan, een motorrijtuig (personenauto) heeft bestuurd;
in zaak C onder 1:
hij op 30 mei 2018 te Amsterdam, terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de Gooiseweg, een motorrijtuig, (personenauto), heeft bestuurd;
in zaak C onder 2:
hij op 30 mei 2018 te Amsterdam, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten Categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, de Gooiseweg, als bestuurder een motorrijtuig (personenauto) van die categorie heeft bestuurd;
in zaak D onder 1:
hij op 17 november 2017 te Amsterdam, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten Categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, de Eerste van Swindenstraat, als bestuurder een motorrijtuig (personenauto) van die categorie heeft bestuurd;
in zaak D onder 2:
hij op 28 januari 2018 te Amsterdam, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten Categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, de Balistraat, als bestuurder een motorrijtuig (personenauto) van die categorie heeft bestuurd.
Hetgeen in zaak A, zaak B, zaak C onder 1 en 2 en in zaak D onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 30 mei 2018 is gaan rijden, omdat zijn zoon, die het voertuig aanvankelijk bestuurde, een migraineaanval kreeg en misselijk was en de verdachte zo snel mogelijk naar huis wilde rijden. In het verlengde daarvan heeft de raadsvrouw namens de verdachte een beroep gedaan op de rechtvaardigingsgrond noodtoestand en het hof verzocht de verdachte met betrekking tot de op 30 mei 2018 gepleegde feiten (het hof begrijpt: de feiten zoals tenlastegelegd in zaak A en zaak C onder 1 en 2) te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van een beroep op noodtoestand als bedoeld in artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht moet worden vooropgesteld dat uitzonderlijke omstandigheden in een individueel geval kunnen meebrengen dat gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in noodtoestand, dat wil zeggen - in het algemeen gesproken - dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren. Het gaat hierbij dus om een botsing van rechtsbelangen, waaruit men zich redt – en zich rechtens redden mag – door het plegen van een strafbaar feit. Daarbij moet de gedraging een toetsing aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit kunnen doorstaan.
Voor zover in deze zaak al kan worden aangenomen dat zich op 30 mei 2018 de door de verdachte beschreven situatie heeft voorgedaan, geldt dat hem reële, minder vergaande middelen ten dienste stonden om die situatie het hoofd te bieden. Zo had hij een taxi kunnen bellen of, indien daartoe een dringende noodzaak bestond, de hulpdiensten kunnen inschakelen. Naar het oordeel van het hof kon van de verdachte redelijkerwijs worden gevergd dat hij van die middelen gebruik zou maken. Dat, zoals de raadsvrouw heeft gesteld, het voor de verdachte gelet op het late uur niet mogelijk was om van een taxi gebruik te maken acht het hof hoogst onwaarschijnlijk, in aanmerking genomen dat de verdachte zich in (de onmiddellijke omgeving van) Amsterdam bevond en het van algemene bekendheid is dat taxi’s in die metropool ‘24/7’ en binnen zeer afzienbare tijd beschikbaar zijn. Het beroep op noodtoestand faalt.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A, zaak B, zaak C onder 1 en 2 en in zaak D onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
overtreding van het bepaalde bij artikel 62, bord A 3 van bijlage I, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Het in zaak B en in zaak C onder 1 bewezenverklaarde levert
telkensop:
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in zaak C onder 2 en in zaak D onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert
telkensop:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A, zaak B, zaak C onder 1 en 2 en in zaak D onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 800,00 en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden. Voor het in zaak B en zaak C onder 1 en 2 bewezenverklaarde heeft diezelfde rechter de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 2.000,00 en een taakstraf voor de duur van 28 uren, subsidiair 14 dagen hechtenis. De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak D onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de in alle (gevoegde) zaken tenlastegelegde misdrijven zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, en voor de in zaak A tenlastegelegde overtreding tot een geldboete ter hoogte van € 800,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht de verdachte een geldboete op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zes verkeersdelicten. Hij heeft drie keer een auto bestuurd terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en twee keer gedurende de tijd dat hem de rijbevoegdheid was ontzegd. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan een grove snelheidsovertreding. De verdachte heeft zich derhalve meermalen
nietsaangetrokken van verboden en regels waarmee wordt beoogd de verkeersveiligheid te waarborgen. Daarmee lijkt de verdachte zichzelf boven de – ook voor hem geldende – wet te willen plaatsen. Exemplarisch daarvoor is dat de verdachte op 28 januari 2018, na op een politiebureau te zijn verhoord over eerder geval van rijden tijdens een ongeldigverklaring, naar zijn auto is gelopen, achter het stuur is gaan zitten en aanstalten heeft gemaakt om onder het oog van de politie weg te rijden, terwijl aan hem nog altijd geen nieuw rijbewijs was afgegeven. De brutaliteit van deze handelwijze van de verdachte is stuitend en biedt weinig hoop op verbetering van zijn gedrag in de toekomst.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 september 2020 is de verdachte herhaaldelijk eerder ter zake van verkeersdelicten onherroepelijk veroordeeld, waaronder tot vrijheidsstraffen. Dit weegt flink in zijn nadeel.
Gelet op het aantal en de ernst van de bewezen feiten en op de straffen die in soortgelijke gevallen aan recidivisten plegen te worden opgelegd is het hof van oordeel dat met geen andere straf kan worden volstaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een andere strafmodaliteit, zoals een taakstraf of de door de raadsvrouw voorgestelde geldboete, doet onvoldoende recht aan de ernst van de feiten, nog daargelaten dat het opleggen van een substantiële geldboete vanwege de financiële situatie van de verdachte – die zoals door de raadsvrouw is aangevoerd penibel te noemen is – hier niet voor de hand ligt. In laatstgenoemde omstandigheid ziet het hof eveneens reden om ter zake van de in zaak A bewezenverklaarde overtreding – ter zake waarvan het hof afzonderlijk straf dient te bepalen – af te zien van het opleggen van geldboete, maar te volstaan met een rijontzegging voor de duur van 12 maanden. Gelet op het belang van de verkeersveiligheid is een andere of lagere straf ten aanzien van die overtreding niet aan de orde. Waar het de door de verdachte begane misdrijven betreft, acht het hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden op zijn plaats, zoals gevorderd door de advocaat-generaal. In de persoonlijke situatie van de verdachte ziet het hof evenwel aanleiding de duur van de gevangenisstraf enigszins te matigen. Hierbij houdt het hof rekening met hetgeen door de verdediging in de verschillende stadia van de strafprocedure is aangevoerd met betrekking tot de fysieke en psychische gesteldheid van de verdachte, waaronder dat de verdachte kampt met de ziekte van Crohn, hartproblemen en psychische klachten (zoals overspannenheid). Het hof acht aannemelijk dat het ondergaan van een gevangenisstraf onder genoemde omstandigheden voor de verdachte zwaarder zal vallen dan een gemiddeld ander persoon.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 62 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, de artikelen 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vorderingen tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft, zowel in de zaak A (te weten bij schriftelijke vorderingen van 8 november 2018) als in zaak D (te weten bij schriftelijke vorderingen van 20 maart 2018), de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 20 december 2016 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 500,00 en de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 maart 2017 opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging gevorderd van beide voorwaardelijke straffen.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de verdachte zich in zaak A voor het einde van de aan de in voorwaardelijke vorm opgelegde straffen gekoppelde proeftijden aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straffen worden gelast.
Het hof ziet geen termen om daarnaast ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging die zijn gedaan in zaak D toe te wijzen, zodat die vorderingen zullen worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de vonnissen waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A (met parketnummer 96-107624-18), zaak B (met parketnummer 96-072868-16), zaak C (met parketnummer 96-104226-18) onder 1 en 2 en in zaak D (met parketnummer 96-042576-18) onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A, zaak B, zaak C onder 1 en 2 en in zaak D onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het in zaak B, zaak C onder 1 en 2 en in zaak D onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Ontzegt de verdachte ter zake van het in zaak A bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Gelast, naar aanleiding van de in zaak A gedane vordering, de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 20 december 2016, parketnummer 22-003566-15, te weten van:
een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Gelast, naar aanleiding van de in zaak A gedane vordering, de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 maart 2017, parketnummer 21-000663-16, te weten van:
een ontzegging van de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Wijst af de in zaak D gedane vorderingen tot tenuitvoerlegging.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. C.N. Dalebout en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van S. Abelsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 oktober 2020.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]