ECLI:NL:GHAMS:2020:3170

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
23-000882-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens ongewenstverklaring in strijd met Unierecht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1961 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was ten laste gelegd dat hij als vreemdeling in Nederland verbleef terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij ongewenst was verklaard op grond van de Vreemdelingenwet. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 13 oktober 2020 en het onderzoek in eerste aanleg.

De verdediging heeft bepleit dat de verdachte vrijgesproken dient te worden, omdat zijn gedrag op het moment van aanhouding op 20 februari 2018 geen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormde. De advocaat-generaal heeft dezelfde vordering gedaan. Het hof heeft overwogen dat op basis van artikel 27, tweede lid, van de Richtlijn 2004/38/EU, maatregelen zoals een ongewenstverklaring uitsluitend gebaseerd mogen zijn op het gedrag van de betrokkene, dat een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving moet vormen.

Het hof heeft vastgesteld dat de ongewenstverklaring op de tenlastegelegde datum nog van kracht was, maar dat er geen bewijs was dat de verdachte op dat moment een bedreiging vormde. De verdachte had in Nederland voor het laatst in 2012 strafrechtelijk veroordelingen gehad, en er waren geen feiten of omstandigheden die een actuele bedreiging rechtvaardigden. Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000882-18
datum uitspraak: 27 oktober 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer
13-701305-18 tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 februari 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat het gedrag van de verdachte op het moment dat hij werd aangehouden op 20 februari 2018 geen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormde, hetgeen voor een veroordeling van een EU-onderdaan ter zake van artikel 197 Wetboek van Strafrecht (Sr) op grond van rechtsreeks werkende bepalingen van het Unierecht wel vereist is.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken op dezelfde gronden als door de raadsman aangevoerd.
Overwegingen van het hof
Artikel 27, tweede lid, van de Richtlijn 2004/38/EU van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden is een rechtstreeks werkende bepaling van het Unierecht. In deze bepaling staat dat de om redenen van openbare orde genomen maatregelen (in dit geval: de ongewenstverklaring) uitsluitend gebaseerd mogen zijn op het gedrag van de betrokkene. Het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen.
Op grond van vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie mag een bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving niet automatisch worden vastgesteld op basis van een eerdere strafrechtelijke veroordeling voor specifieke strafbare feiten. De omstandigheden die tot die veroordeling hebben geleid, kunnen wel in aanmerking worden genomen om een dergelijke vaststelling te rechtvaardigen, voor zover na een onderzoek van het individuele geval blijkt dat er sprake is van een persoonlijke gedraging die een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Vast staat dat de ongewenstverklaring op de tenlastegelegde datum, 20 februari 2018, nog van kracht was.
Het hof dient te onderzoeken of de ongewenstverklaring
op dat momentin strijd was met rechtstreeks werkende bepalingen van Unierecht. Met de raadsvrouw en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat dit het geval is.
In onderhavig geval blijkt uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting geenszins dat de verdachte, die de Ierse nationaliteit bezit, ten tijde van het tenlastegelegde nog steeds een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormde voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat blijkens het op zijn naam gesteld Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 september 2020 de verdachte in Nederland voor het laatst in 2012 strafrechtelijk is veroordeeld. Hieruit kan derhalve niet worden afgeleid dat de verdachte op 20 februari 2018, toen hij in Amsterdam slapend tegen een gevel werd aangetroffen, (nog steeds) een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormde voor een fundamenteel belang van de samenleving. Ook overigens is het hof niet gebleken van feiten en omstandigheden die een dergelijke verstrekkende conclusie rechtvaardigen. Nu gelet op het voorgaande niet bewezen kan worden geacht dat de verdachte op de ten laste gelegde datum “op grond van een wettelijk voorschrift” ongewenst was verklaard, dient de verdachte te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. F.M.D. Aardema en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van S. Abelsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 oktober 2020.
mr. P.F.E. Geerlings is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.