ECLI:NL:GHAMS:2020:3171

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
23-004619-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling straatroof bij pinautomaat in vereniging met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor een straatroof waarbij hij samen met een medeverdachte een slachtoffer heeft beroofd van een creditcard en geld bij een pinautomaat. De tenlastelegging omvatte geweld en bedreiging met geweld tegen het slachtoffer. De verdachte voerde aan dat hij slechts tussenbeide was gekomen om een ruzie te sussen, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte nauw samenwerkte met de medeverdachte en opzet had op het medeplegen van de straatroof. Het hof achtte de bewezenverklaring van de diefstal met geweld wettig en overtuigend bewezen, ondanks de discrepanties in de verklaringen van het slachtoffer en getuigen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden. Het hof overwoog dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, een hogere straf rechtvaardigden, maar hield rekening met de kleinere rol van de verdachte in vergelijking met de medeverdachte. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004619-18
datum uitspraak: 27 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 december 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-654130-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 april 2017, op de openbare weg, te weten, de IJburglaan te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een creditcard, in elk geval enig goed en/of 800,00, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, met een of meer van zijn mededader(s), die [slachtoffer] heeft/hebben aangesproken en zich bij die [slachtoffer] heeft/hebben gevoegd, waarna hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s), die [slachtoffer] (met kracht) tegen een muur heeft/hebben geduwd en/of een mes, in elk geval een op een mes gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] (op dreigende wijze) heeft/hebben getoond en/of heeft/hebben voorgehouden en/of die [slachtoffer] (met kracht) naar/tegen de grond heeft/hebben getrokken/geduwd en/of heeft/hebben vastgepakt en/of vastgehouden
of
hij op of omstreeks 29 april 2017, op de openbare weg, te weten, de IJburglaan te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer] , heeft gedwongen tot de afgifte van een creditcard, in elk geval enig goed en/of 800,00, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, met een of meer van zijn mededader(s), die [slachtoffer] heeft/hebben aangesproken en zich bij die [slachtoffer] heeft/hebben gevoegd, waarna hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s), die [slachtoffer] (met kracht) tegen een muur heeft/hebben geduwd en/of een mes, in elk geval een op een mes gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] (op dreigende wijze) heeft/hebben getoond en/of heeft/hebben voorgehouden en/of die [slachtoffer] (met kracht) naar/tegen de grond heeft/hebben getrokken/geduwd en/of heeft/hebben vastgepakt en/of vastgehouden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsverweer

Door de raadsman is aangevoerd dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken: de verdachte heeft slechts een ruzie tussen aangever [slachtoffer] en de medeverdachte [medeverdachte] willen sussen en zodoende is hij tussenbeide gekomen en heeft hij aangever [slachtoffer] vastgehouden en weggetrokken van [medeverdachte] . Van de (mogelijke) omstandigheid dat er door [medeverdachte] geld is weggenomen uit de pinautomaat heeft de verdachte geen kennis gedragen, zodat niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het (in vereniging) plegen van de beroving. Voorts is door de raadsman aangevoerd dat er geen bewijs voorhanden is dat er überhaupt geld is weggenomen uit de pinautomaat. Ten slotte heeft de raadsman gewezen op discrepanties tussen de ter plaatse opgenomen verklaring van aangever [slachtoffer] en zijn aangifte later die nacht en tussen de ter plaatse afgelegde verklaring van fietstaxichauffeur [getuige] en diens latere, bij de rechter-commissaris afgelegde, verklaring.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van het voorhanden zijnde bewijsmateriaal stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast. De medeverdachte [medeverdachte] is in de bewuste nacht met de aangever meegelopen naar de pinautomaat. In eerste instantie is de verdachte, samen met de fietstaxichauffeur [getuige] , in de fietstaxi achtergebleven welke op korte afstand van de pinautomaat stond geparkeerd. Bij de pinautomaat stopte de aangever zijn creditcard in de automaat en toetste zijn pincode in. Op enig moment kreeg de aangever van [medeverdachte] een harde duw en vond er duw en trekwerk tussen beiden plaats. Nadat er communicatie tussen [medeverdachte] en de verdachte plaatsvond, voegde de verdachte zich bij [slachtoffer] en [medeverdachte] . Vervolgens pakte de verdachte de aangever vast en leek hem, aldus de beschrijving van de politie van de camerabeelden, weg te trekken (het hof begrijpt: trok hem weg van de pinautomaat). [medeverdachte] pakte vervolgens het geld uit de pinautomaat, waarop de verdachte en [medeverdachte] samen wegliepen en de aangever achterlieten.
Bij deze vaststellingen heeft het hof in het bijzonder waarde toegekend aan hetgeen de aangever heeft verklaard, de verklaring van de onafhankelijke getuige [getuige] (die het incident op korte afstand heeft waargenomen) en de beschrijving van de camerabeelden door de politie (welke beschrijving niet onverenigbaar is met hetgeen het hof ter zitting op die beelden heeft waargenomen).
Op grond van het vorenoverwogene oordeelt het hof dat de verdachte nauw en bewust met de medeverdachte [medeverdachte] heeft samengewerkt teneinde de aangever van zijn geld te beroven. Het door de verdediging aangedragen scenario is derhalve niet aannemelijk geworden: uit de hierboven genoemde feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de verdachte op het moment van het tenlastegelegde kennis droeg van de wederrechtelijke bedoelingen van de medeverdachte. Mitsdien heeft de verdachte – door de aangever vast te pakken en hem op een cruciaal moment weg te trekken van de pinautomaat – er blijk van gegeven opzet te hebben op het medeplegen van de straatroof.
Anders dan de raadsman, is het hof van oordeel dat op grond van het bewijsmateriaal genoegzaam kan worden vastgesteld dat er ook daadwerkelijk geld is weggenomen uit de pinautomaat. Zo houdt de aangifte in dat er geld uit de automaat is gehaald en vermeldt de ‘still’ waarop is te zien dat de verdachte de aangever vasthoudt (pagina 15 van het procesdossier) dat een geldbedrag van € 750,00 is gekozen.
Het hof stelt met de raadsman vast dat de inhoud van de verklaring van aangever [slachtoffer] zoals geverbaliseerd in een proces-verbaal van bevindingen van 29 april 2017 niet geheel overeenkomt met de inhoud van de kort daarna opgenomen aangifte. Voor zover door de verdediging bedoeld is te betogen dat deze discrepanties afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen, verwerpt het hof dit verweer. Het hof ziet hierin geen aanleiding om aan de juistheid van de aangifte van [slachtoffer] te twijfelen. De discrepanties tussen het proces-verbaal van bevindingen en de aangifte zijn van ondergeschikt belang en bovendien vindt de aangifte steun in de (beschrijving van de) camerabeelden van de pinautomaat. De aangifte vindt daarnaast steun in de getuigenverklaring van [getuige] , afgelegd bij de rechter-commissaris van de rechtbank Amsterdam. Het hof ziet in hetgeen door de raadsman met betrekking tot deze getuige is aangevoerd, eveneens geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van deze getuigenverklaring te twijfelen.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 april 2017, op de openbare weg, de IJburglaan te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen enig geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, met zijn mededader, zich bij die [slachtoffer] heeft gevoegd waarna hij, verdachte, en zijn mededader, die [slachtoffer] hebben geduwd en vastgepakt en vastgehouden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 75 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft bepleit dat, in geval het hof tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde komt, de door de advocaat-generaal gevorderde straf te hoog is. Deze straf staat niet in verhouding met de hoogte van de onherroepelijke straf die door de rechtbank aan de medeverdachte is opgelegd (het hof begrijpt: een taakstraf voor de duur van 120 uren met aftrek van het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met bijzondere voorwaarden). Bovendien betekent oplegging van een dergelijke straf dat het verkrijgen van een Verklaring omtrent Gedrag voor de verdachte wordt bemoeilijkt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een straatroof waarbij geweld is gebruikt. Hierbij is op een akelige manier misbruik gemaakt van het goede vertrouwen dat het slachtoffer in de verdachte en de medeverdachte had gesteld: het slachtoffer ging er tot het moment van de beroving van uit – en mocht er ook van uitgaan – dat degenen met wie hij die avond op pad was geen kwade bedoelingen hadden. Door zijn handelen heeft de verdachte schade, angst en overlast voor het slachtoffer veroorzaakt. Dit soort delicten tast bovendien het algemeen gevoel van veiligheid in de samenleving aan.
De ernst van het feit kan slechts tot uitdrukking worden gebracht door het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf straf, gecombineerd met een onvoorwaardelijke taakstraf.
Gelet op de ernst van het feit acht het hof in beginsel hogere straffen dan door de advocaat-generaal gevorderd passend. Echter, in de kleinere rol in de straatroof van de verdachte ten opzichte van de rol van de medeverdachte – die inmiddels onherroepelijk is veroordeeld voor dit feit – ziet het hof redenen om niettemin geen straf op te leggen die de door de advocaat-generaal gevorderde straffen te boven gaat. De door de raadsman aangevoerde omstandigheid dat de onderhavige veroordeling mogelijk een negatief effect voor de verdachte heeft op het verkrijgen van een Verklaring omtrent Gedrag, doet aan het voorgaande niet af. In het voorgaande ligt besloten dat het hof, gelet op de ernst van het feit in hetgeen door de raadsman is aangevoerd geen grond ziet om lagere straffen op te leggen dan de hieronder bedoelde.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.P. van Heusden, mr. F.M.D. Aardema en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van S. Abelsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 oktober 2020.
mr. P.F.E. Geerlings is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]