ECLI:NL:GHAMS:2020:3172

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
23-001675-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake veroordeling voor rijden onder invloed van alcohol met betrekking tot de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Turkije in 1970 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol. De tenlastelegging betrof het besturen van een voertuig op 8 juni 2017 te Zuidoostbeemster, waarbij het alcoholgehalte in het bloed van de verdachte 1,2 milligram per milliliter bleek te zijn, wat hoger is dan de toegestane norm van 0,5 milligram. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.

Tijdens de zitting in hoger beroep is de vraag aan de orde gekomen of de '90-minuten termijn' van toepassing was, aangezien het bloedonderzoek meer dan 90 minuten na de staande houding van de verdachte had plaatsgevonden. Het hof oordeelde dat deze termijn niet van toepassing was, omdat het bloedonderzoek gericht was op alcohol en niet op andere stoffen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een geldboete van € 350,00, subsidiair 7 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke ontzegging werd afgewezen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij sinds de pleegdatum van het feit geen soortgelijke strafbare feiten meer heeft gepleegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001675-19
datum uitspraak: 27 oktober 2020
VERSTEK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 april 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 96-248016-17 en 23-003735-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1970,
zonder vaste woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 oktober 2020.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij, op of omstreeks 8 juni 2017 te Zuidoostbeemster, gemeente Beemster als bestuurder van een voertuig, (motorrijtuig met beperkte snelheid), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,2 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
subsidiairhij op of omstreeks 8 juni 2017 te Zuidoostbeemster, gemeente Beemster als bestuurder van een voertuig, (motorrijtuig met beperkte snelheid), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering en omdat het hof tot andere beslissingen ten aanzien van de bewezenverklaring en de vordering tot tenuitvoerlegging komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging betreffende toepassing van de ’90-minuten termijn’

Ter terechtzitting in hoger beroep is ter sprake gekomen de vraag of er enig rechtsgevolg verbonden moet worden aan de uit het procesdossier blijkende omstandigheid dat er bij de verdachte een bloedonderzoek is afgenomen en dat deze bloedafname na meer dan 90 minuten na de staande houding van de verdachte heeft plaatsgevonden. Nu in de onderhavige zaak het tenlastegelegde ziet op – kort gezegd – het rijden onder invloed van
alcoholen voorts de verdachte in de onderhavige zaak blijkens het NFI rapport niet is getest op “andere stoffen” dan alcohol, is het hof van oordeel dat de in artikel 12, derde lid, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer van 14 december 2016, Stb, 2016, 529 (verder: het Besluit) genoemde ‘90-minuten termijn’ in deze zaak niet van toepassing is. Op grond van genoemde bepaling is die termijn immers alleen dan van toepassing indien het bloedonderzoek is gericht op de vaststelling van het gebruik van een of meer van de in artikel 2 van het Besluit aangewezen stoffen, waartoe alcohol niet behoort.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op 8 juni 2017 te Zuidoostbeemster, gemeente Beemster als bestuurder van een voertuig, (motorrijtuig met beperkte snelheid), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,2 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 325,00, subsidiair 6 dagen hechtenis, en tot een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 350,00, subsidiair 7 dagen hechtenis, en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte alsmede diens draagkracht. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan – kort gezegd – het besturen van een motorrijtuig met beperkte snelheid op de openbare weg onder invloed van alcoholhoudende drank. Door aldus te handelen heeft de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
De verdachte heeft voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep in een aan het hof gericht e-mail bericht van 29 september 2020 te kennen gegeven dat hij vanwege zijn gezondheidstoestand zeer slecht ter been is en zodoende zijn scootmobiel/invalidenvoertuig niet kan missen. Een onvoorwaardelijke rijtontzegging zou de facto betekenen dat de verdachte 6 maanden thuis moet blijven zitten.
Sinds de pleegdatum van dit feit heeft de verdachte zich niet meer aantoonbaar schuldig gemaakt aan enig verkeersdelict, zo leidt het hof af uit een op naam van de verdachte gesteld Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 september 2020.
Gelet op de ernst van het feit en rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte waaronder diens draagkracht acht het hof, alles afwegende, een geldboete, naast een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor aanzienlijke duur, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 februari 2017 opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen.
Gelet op de hiervoor weergegeven persoonlijke omstandigheden van de verdachte alsmede gelet op het feit dat de verdachte na de pleegdatum van dit feit geen soortgelijke strafbare feiten meer heeft gepleegd, wijst het hof de vordering tot tenuitvoerlegging af.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 7 januari 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 februari 2017, parketnummer 23-003735-16, voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.P. van Heusden, mr. F.M.D. Aardema en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van S. Abelsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 oktober 2020.
mr. P.F.E. Geerlings is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]