In deze zaak heeft PCI Nederland B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 18 september 2019 is gewezen. PCI, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.E.M. Bierens, vorderde betaling van openstaande facturen door European Car Trade Company B.V. (ECTC), die niet verschenen was in de procedure. De kantonrechter had geoordeeld dat de facturen van PCI pas opeisbaar waren na het verstrijken van de betalingstermijnen, en had de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat deze niet in overeenstemming waren met de wettelijke normen. PCI stelde dat ECTC in verzuim was geraakt door de stornering van de automatische incasso's en dat de incassokosten op basis van de algemene voorwaarden verschuldigd waren. Het hof oordeelde dat de stornering van de incasso's niet voldoende was om te concluderen dat ECTC in verzuim was, en dat de vordering tot incassokosten niet alleen gebaseerd kon worden op de factuur van 19 oktober 2018. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en oordeelde dat ECTC wel degelijk incassokosten verschuldigd was, en dat de contractuele rente vanaf de vervaldatum van de facturen verschuldigd was. Het hof heeft de kosten van het geding in beide instanties aan ECTC opgelegd, en de vordering van PCI tot betaling van het resterende deel van de factuurbedragen toegewezen, vermeerderd met rente.