ECLI:NL:GHAMS:2020:3268

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
23-001839-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging door minderjarige verdachten tegen jongeren en hun ouder

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, een minderjarige, heeft zich samen met twee medeverdachten schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen twee 13-jarige jongens en de vader van een van deze jongens. De geweldpleging vond plaats op 21 februari 2020 in Haarlem, waar de verdachte en zijn medeverdachten de slachtoffers op intimiderende wijze benaderden en vervolgens geweld tegen hen gebruikten. De kinderrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, maar het hof heeft het vonnis vernietigd omdat het proces-verbaal van de eerste aanleg niet correct was ondertekend.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 november 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, ook al was hij niet de enige die geweld heeft gepleegd. De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten gedragen op een manier die leidde tot een escalatie van de situatie, wat resulteerde in de mishandeling van de slachtoffers. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 40 uren, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en de complexe problematiek die mogelijk heeft bijgedragen aan zijn gedrag. De uitspraak benadrukt de ernst van openlijke geweldpleging en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers, vooral wanneer het gaat om jonge slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001839-20
datum uitspraak: 3 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 augustus 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-047370-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 november 2020.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 21 februari 2020 te Haarlem openlijk, te weten [adres 2], in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere perso(o)n(en) te weten
- [slachtoffer 1] en/of
- [slachtoffer 2] en/of
- [slachtoffer 3] door
- die [slachtoffer 3] meermalen tegen zijn lichaam te duwen en/of
- ( met kracht) een of meermalen (met gebalde vuist) slaan en/of stompen tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
- ( met kracht) een of meermalen schoppen en/of trappen tegen de benen en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3];
subsidiair:
hij op of omstreeks 21 februari 2020 te Haarlem, een persoon genaamd [slachtoffer 3], heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] meermalen tegen zijn lichaam te duwen en/of (met kracht) een of meermalen (met gebalde vuist) tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen en/of (met kracht) een of meermalen te schoppen en/of te trappen tegen de benen en/of het lichaam van die [slachtoffer 3].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg niet is ondertekend door de kinderrechter en de griffier en derhalve niet voldoet aan de eisen die daaraan op grond van artikel 327 Sv jo 378, tweede lid, Sv worden gesteld.

Bewijsoverweging

Door de raadsman is betoogd dat de verdachte van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, aangezien de verdachte geen opzet heeft gehad op de door de medeverdachten gepleegde geweldshandelingen. Wel heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde mishandeling, aldus de raadsman.
Het hof overweegt het volgende.
Van het "in vereniging" plegen van geweld is sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. In het onderhavige geval staat op zichzelf niet ter discussie dat alle drie de verdachten geweldshandelingen hebben gepleegd tegen een of meer in de tenlastelegging opgenomen slachtoffers. De voor medeplegen bestaande eis van een nauwe en bewuste samenwerking geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving, zoals in art. 141 Sr het geval is met "in vereniging". Er zal moeten worden nagegaan of sprake is van nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het openlijk geweld tegen personen of goederen. Daarbij kan van belang zijn dat openlijke geweldpleging in vereniging zich, gelet op de aard van het delict, in verschillende vormen kan voordoen. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar deze strafbaarstelling is mede toepasselijk op openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen - soms moeilijk doorzichtige - dynamiek. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan dus zeker ook bij dit delict verschillende verschijningsvormen hebben.
Het hof stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting (waaronder de afgespeelde beelden) vast dat de verdachte en zijn twee medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de aanloop naar de vechtpartij gezamenlijk zijn opgetrokken. Zij hebben zich volgens de aangiften op intimiderende en bedreigende wijze aan de dertienjarige [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] opgedrongen en zijn hen en [slachtoffer 3] sr. vervolgens hinderlijk blijven volgen, ook toen hen volstrekt duidelijk moet zijn geweest dat alle drie de aangevers daarvan niet gediend waren. Uit met name de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] sr. komt naar voren dat de drie als zodanig een intimiderende indruk op hen maakten. Het hof heeft op de beelden waargenomen dat voor de verdachte duidelijk zichtbaar is geweest dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de aangevers op korte afstand volgden en zich bij hem, verdachte, aansloten. Niet alleen de verdachte heeft vervolgens geweld tegen [slachtoffer 3] sr. gebruikt, maar ook [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben zicht direct in het gevecht gemengd door [slachtoffer 3] sr. te slaan en te trappen, waarna zij hun geweldshandelingen op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben gericht, die zich inmiddels ook met het gevecht bemoeiden. Door het initiatief dat de verdachte heeft genomen bij het zich met de andere twee opdringen aan de aangevers, zijn provocaties en het uiteindelijk laten escaleren van de situatie heeft hij een significante bijdrage geleverd aan het openlijke geweld door zowel hemzelf als [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tegen zowel [slachtoffer 3] sr. als [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Dat de verdachte niet op voorhand wist of en hoe de medeverdachten zich zouden gaan mengen in het geweld en zich ook zouden gaan richten op de beide jongens, doet aan dit oordeel niet af. Het risico dat dat gebeurt is immers inherent aan een spontane, onoverzichtelijke vechtpartij, waarbij een reactie op geweld valt te verwachten. Het door de medeverdachten toegepaste geweld kan de verdachte dus als aanstichter worden toegerekend, met name gelet op de actieve rol die beide medeverdachten voor hem zichtbaar op zich namen in de aanloop naar de vechtpartij.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
primairtenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 februari 2020 te Haarlem openlijk, op de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen te weten
- [slachtoffer 1] en
- [slachtoffer 2] en
- [slachtoffer 3] door
- die [slachtoffer 3] tegen zijn lichaam te duwen en
- met kracht met gebalde vuist te stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en
- te schoppen tegen de benen van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezenverklaarde openlijke geweldpleging veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 1 jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in hoger beroep primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat het gedrag en handelen van het slachtoffer [slachtoffer 3] sr. heeft bijgedragen aan de escalatie. Verder heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de lange duur van het verblijf in een politiecel, terwijl de toen 16-jarige verdachte op dat moment first offender was.
De raadsman heeft bepleit dat een voorwaardelijke werkstraf van maximaal 30 uren passend zou zijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen twee toen 13-jarige jongens en de vader van een van deze jongens. De drie slachtoffers zijn met kracht tegen het hoofd gestompt en tegen de benen geschopt. Dergelijk geweld veroorzaakt niet alleen pijn, maar brengt ook gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers in het bijzonder en in de maatschappij in het algemeen teweeg. Het hof rekent dit de verdachte aan, te meer omdat het om twee jonge jongens ging die hierdoor zeer nare herinneringen kunnen overhouden aan hun vroege uitgaanservaring.
De verdachte en zijn medeverdachten wilden bij de jongens verhaal halen over een incident dat zich in de uitgaansgelegenheid [plek] zou hebben afgespeeld, waarbij de verdachten overigens niet zelf betrokken waren. De twee jongens werden vervolgens op intimiderende en bedreigende wijze benaderd. Daarbij heeft de vader – die zijn zoon en een vriendje kwam ophalen – vergeefs geprobeerd om de verdachten op afstand te houden door zichzelf en zijn fiets als buffer in te zetten en de verdachte meerdere keren weg te duwen.
Anders dan de raadsman ziet het hof in dit handelen van de vader hoe dan ook geen reden tot strafvermindering voor de verdachte, gelet op het intimiderende en hinderlijke gedrag van de verdachte en zijn medeverdachten. Het hof ziet ook geen aanleiding om strafvermindering toe te passen vanwege het verblijf in de politiecel van 22 februari om 00.11 uur tot het eind van de ochtend van 23 februari 2020.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 november 2020 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Het hof heeft daarom gekeken naar de straf die bij openlijke geweldpleging tegen personen pleegt te worden opgelegd bij zogenaamde ‘first offenders’ in jeugdzaken, welke straf zijn weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten Jeugd zoals opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt een taakstraf van 40 uren genoemd.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof ook acht geslagen op het over de verdachte opgemaakte rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 22 april 2020, de recent in een andere strafzaak opgemaakte rapporten van 29 september 2020 en 6 november 2020 en verder op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is gebleken, onder meer verwoord door de ter terechtzitting aanwezige vertegenwoordiger van de Raad en door [naam], gezinsmanager bij Jeugdbescherming Regio Amsterdam.
Daaruit is naar voren gekomen dat bij de verdachte sprake is van een complexe problematiek, die mogelijk ook een onderliggende rol heeft gespeeld in de aanloop naar de geweldpleging. De door de Raad en JBRA nodig geachte hulpverlening en begeleiding kan binnen het civielrechtelijk kader worden ingezet. De Raad heeft daarom geadviseerd om alleen een voorwaardelijke werkstraf op te leggen.
Het hof neemt dit advies over.
Hoewel de door de advocaat-generaal gevorderde straf alleszins redelijk is gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, ziet het hof in de door [naam] geschetste complexe problematiek toch aanleiding de straf nog enigszins te matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. D. Radder en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 december 2020.
Mr. M.K. Durdu-Agema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]