ECLI:NL:GHAMS:2020:333

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
23-004575-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die eerder was veroordeeld voor medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 41.541,09 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het openbaar ministerie vorderde in hoger beroep dat de betrokkene € 42.370,25 zou betalen.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 januari 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de argumenten van de betrokkene en haar raadsvrouw. Het hof heeft vastgesteld dat niet is komen vast te staan dat de betrokkene voordeel heeft verkregen uit het feit waarvoor zij onherroepelijk is veroordeeld. Dit gebrek aan bewijs leidde ertoe dat het hof de ontnemingsvordering afwees. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en wees de vordering tot betaling aan de Staat af, waarbij het hof ook rekening hield met de leeftijd en beperkte verdiencapaciteit van de betrokkene.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van bewijs in ontnemingszaken en de noodzaak om aan te tonen dat er daadwerkelijk voordeel is verkregen uit strafbare feiten. Het hof heeft in zijn uitspraak de juridische kaders en de relevante feiten zorgvuldig afgewogen, wat resulteerde in een andere beslissing dan die van de politierechter.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004575-18
datum uitspraak: 5 februari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 7 december 2018 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
15-185030-18 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlands-Indië) op [geboortedag] 1944,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft, bij inleidende vordering, gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van € 42.370,25 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 7 december 2018
veroordeeld ter zake van medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 7 december 2018 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 41.541,09 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
van 22 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de betrokkene en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Afwijzing ontnemingsvordering

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het wederrechtelijk
verkregen voordeel zal worden geschat op een bedrag van € 28.046 en dat aan de betrokkene
- in verband met haar leeftijd en beperkte huidige en toekomstige verdiencapaciteit - de verplichting
zal worden opgelegd tot betaling van € 15.000.
Het hof overweegt als volgt.
Niet is komen vast te staan dat de betrokkene voordeel heeft verkregen uit het feit waarvoor zij onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld, te weten de medeplichtigheid aan hennepkweek. Aangezien de ontnemingsvordering daarop is gegrond moet deze worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst af de vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat
ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. S. Clement, mr. A.M. van Amsterdam en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid
van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
5 februari 2020.