ECLI:NL:GHAMS:2020:3450

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
23-002569-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake vernieling en lokaalvredebreuk

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 2 juli 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1996, was beschuldigd van vernieling en lokaalvredebreuk. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van een nooddeur en het wederrechtelijk binnendringen in een besloten lokaal, waarbij de verdachte toegang was ontzegd. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting van 3 december 2020 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 14 december 2018 tot en met 7 januari 2019 meermalen de nooddeur van de opvanglocatie van de benadeelde partij heeft beschadigd en wederrechtelijk is binnengedrongen in het besloten lokaal. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 418,59, ter zake van materiële schade. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om deze schadevergoeding te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer en is openbaar uitgesproken op 17 december 2020.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002569-19
datum uitspraak: 17 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-005090-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
postadres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in / op of omstreeks de periode van 14 december 2018 tot en met 07 januari 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk, vijf (5), althans een of meermalen, een (1) (nood)deur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde], (gevestigd [adres 2] en/of [naam], toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij in / op of omstreeks de periode van 14 december 2018 tot en met 07 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, gelegen in/aan de [adres 2], bij een ander, te weten bij [benadeelde], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik (en waarvan de toegang hem, verdachte, met ingang van 14 november 2018 voor onbepaalde tijd (schriftelijk dan wel mondeling) is ontzegd en/of kenbaar is gemaakt), vijf (5), althans een of meermalen, wederrechtelijk is binnengedrongen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen ten aanzien van de bewezenverklaring, de kwalificatie, de aan de straf verbonden bijzondere voorwaarden en de schadevergoedingsmaatregel komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 14 december 2018 tot en met 7 januari 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk, meermalen, een nooddeur, die geheel aan [benadeelde], gevestigd [adres 2] toebehoorde heeft beschadigd;
2.
hij in de periode van 14 december 2018 tot en met 7 januari 2019 te Amsterdam, in het besloten lokaal gelegen aan de [adres 2], bij [benadeelde], waarvan de toegang hem, verdachte, met ingang van 14 november 2018 voor onbepaalde tijd schriftelijk is ontzegd meermalen, wederrechtelijk is binnengedrongen.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen met aftrek van voorarrest met algemene en bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met aftrek van voorarrest met algemene en bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering in het advies van 17 november 2020, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is in de periode 14 december tot en met 7 januari 2019 meermalen via een nooddeur binnengedrongen bij de opvanglocatie van [benadeelde] aan de [adres 2] te Amsterdam, alhoewel hem de toegang tot deze opvanglocatie was ontzegd. Hierbij heeft de verdachte telkens de nooddeur beschadigd, waardoor schade en veel overlast is ontstaan. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft kennisgenomen van een op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 november 2020.
Verder heeft het hof kennisgenomen van het door het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering uitgebrachte advies van 17 november 2020 in de strafzaak met parketnummer 23-000503-20. De reclassering adviseert in deze zaak onder meer de verdachte, indien schuldig verklaard, te veroordelen tot een (deels) voorwaardelijke straf met algemene en de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering en zich houden aan aanwijzingen van de reclassering, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en een inspanningsverplichting voor structurele dagbesteding.
Het hof stelt vast dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof acht, alles afwegende, met de advocaat-generaal, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met algemene en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van materiële schade. Deze bedraagt in totaal € 1.431,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 418,59 en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof op de vordering van de benadeelde partij beslist zoals door de politierechter in eerste aanleg is beslist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Met de politierechter stelt het hof vast dat zich in het dossier slechts een tweetal facturen bevindt. De vordering komt naar het oordeel van het hof voor toewijzing in aanmerking voor zover deze ziet op deze twee facturen, echter met aftrek van de BTW. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom voor het overige in de vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 138 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering op het adres [adres 3] meldt. Veroordeelde dient zich te melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt. Tevens dient de veroordeelde zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zal verblijven in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd actief zal deelnemen aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zijn medewerking verleent aan en een actieve inspanning verricht voor een (traject gericht op) het verkrijgen en behouden van structurele en zinvolle dagbesteding.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 418,59 (vierhonderdachttien euro en negenenvijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 418,59 (vierhonderdachttien euro en negenenvijftig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 januari 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. M.J.A. Duker en mr. D. Radder, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 december 2020.
===================================================================
[…]