ECLI:NL:GHAMS:2020:3452

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
23-000514-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van politieambtenaren tijdens rechtmatige uitoefening van hun functie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999, was aangeklaagd voor het beledigen van twee hoofdagenten van de politie op 18 juni 2018 te Amsterdam. De tenlastelegging betrof het opzettelijk beledigen van de agenten tijdens de rechtmatige uitoefening van hun functie, door hen de woorden 'nazi's' toe te voegen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het hof tot een andere kwalificatie kwam dan de politierechter in eerste aanleg. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde belediging had gepleegd. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde werd niet uitgesloten door enige omstandigheid. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 300,00, subsidiair 6 dagen hechtenis, waarvan € 150,00 voorwaardelijk was met een proeftijd van twee jaren. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf gevorderd, terwijl de raadsman pleitte voor een schuldigverklaring zonder straf, verwijzend naar een onrechtmatige aanhouding. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de aanhouding niet onrechtmatig was verlopen.

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte had de eer en goede naam van de hoofdagenten aangetast, wat het hof zwaar meeweegt. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 300,00 en 6 dagen hechtenis, met een voorwaardelijk deel van € 150,00 en 3 dagen hechtenis, onder de voorwaarde dat hij zich gedurende twee jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000514-19
datum uitspraak: 17 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-117980-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2020.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een of meer ambtenaren, te weten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], (elk) hoofdagent van politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hen de woorden toe te voegen: "nazi"s", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering en het hof tot een andere kwalificatie komt dan de politierechter in eerste aanleg.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 juni 2018 te Amsterdam, opzettelijk ambtenaren, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], elk hoofdagent van politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "nazi"s".
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 300,00 subsidiair 6 dagen hechtenis waarvan € 150,00, subsidiair 3 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel, gelet op het feit dat de aanhouding van zijn cliënt dusdanig hardhandig heeft plaatsgevonden dat sprake is van een onrechtmatige aanhouding. Artikel 3 van het EVRM is geschonden want er is een ongerechtvaardigde inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn cliënt. Dit alles dient te worden gecompenseerd in de op te leggen straf.
Het hof stelt vast dat uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van de hoofdagenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] niet blijkt dat tegen de verdachte dusdanig geweld is toegepast dat sprake was van een onrechtmatige aanhouding. Wel is in bedoeld proces-verbaal gerelateerd dat de verdachte achter een onbekend gebleven persoon de ov-poortjes passeerde zonder uit te checken, dat hij na staandehouding in eerste instantie weigerde zijn identiteitsbewijs af te geven, dat hij deze na enig aandringen alsnog toonde waarna hij zijn mobiele telefoon pakte om te gaan filmen, en dat de verdachte nadat hij er attent op was gemaakt dat de huisregels niet toestonden dat er in en om het station gefilmd zou worden de ten laste gelegde en bewezenverklaarde tekst bezigde jegens de verbalisanten. Het hof ziet met de advocaat-generaal geen aanleiding dit op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal in twijfel te trekken. De verdachte heeft het door hem geschetste scenario – ook de in hoger beroep overgelegde foto’s in aanmerking genomen - niet aannemelijk gemaakt en voor dat scenario is in de rest van het dossier ook geen onderbouwing te vinden. Het enkele feit dat de verdachte licht letsel heeft opgelopen bij zijn aanhouding maakt dit niet anders, gelet op het feit dat de verdachte zich wel heeft verzet tegen zijn aanhouding. Het hof komt daarom tot de conclusie dat de aanhouding niet onrechtmatig is verlopen. Het verweer wordt verworpen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van een tweetal hoofdagenten in functie in het bijzijn van derden. Hiermee heeft de verdachte deze hoofdagenten, die hun werk deden door erop toe te zien dat reizigers in het openbaar vervoer niet reizen zonder geldig vervoersbewijs, aangetast in hun eer en goede naam en hun gezag ondermijnd. Het hof neemt dit de verdachte kwalijk.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten van het L.O.V.S. Daarin wordt voor een
first offendereen geldboete van € 150,00 genoemd. In deze oriëntatiepunten is opgenomen dat de daarin opgenomen straffen voor belediging met 33% tot 100% verhoogd kunnen worden indien de feiten jegens gezagdragers zijn gepleegd zoals in deze het geval is.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof mee dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 november 2020 eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens belediging.
Het hof stelt vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking van het C.J.I.B. van 26 juni 2018 onder nummer 8132 5420 0329 6782.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. C.J. van der Wilt en mr. D. Radder, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 december 2020.
==========================================================
[…]