ECLI:NL:GHAMS:2020:3455

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
23-001103-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland met betrekking tot hoger beroep in een strafzaak, inclusief overwegingen omtrent niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en wijzigingen in bewijsoverwegingen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 15 maart 2019 was gewezen. De zaak betreft een verdachte die in eerste aanleg was veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal en bedreiging. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in grote lijnen bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in een andere zaak, waarbij het hof de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie heeft overwogen. De klacht van de aangeefster was te laat ingediend, waardoor het openbaar ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging van de verdachte voor het onder 4 ten laste gelegde feit. Het hof heeft ook enkele wijzigingen aangebracht in de bewijsoverwegingen en bewijsmiddelen, waarbij het hof aanvullende bewijsmiddelen heeft toegevoegd en bepaalde passages uit het proces-verbaal heeft geschrapt. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder behandeling bij de GGZ en meldplicht bij de reclassering. Het hof heeft de proeftijd verlengd en de bijzondere voorwaarden aangepast, waarbij de reclassering is opgedragen om de veroordeelde te ondersteunen bij de naleving van de voorwaarden. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001103-19
datum uitspraak: 17 december 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 15 maart 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 15-172247-18 en 23-000802-17, 23-004821-13 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 november 2019 en 3 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

- Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering TUL met parketnummer 23-000802-17 – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd -, en met dien verstande dat het hof ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit een nadere overweging wijdt aan de niet–ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit enkele wijzigingen aanbrengt in de bewijsoverweging en de bewijsmiddelen.
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie feit 4
In aanvulling op de overweging van de rechtbank onder 2. Voorvragen (pagina 2 van het vonnis) overweegt het hof dat zich in het procesdossier thans, anders dan in eerste aanleg, wel een proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie bevindt. Het hof stelt vast dat aangeefster eerst op 27 maart 2020 deze klacht heeft ingediend en ondertekend. Dat is ruimschoots na het instellen van appel tegen het vonnis. Nu het onder 4 ten laste gelegde feit dateert van 9 juni 2018 is de klacht niet binnen de daartoe gestelde termijn van 3 maanden als bedoeld in artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht ingediend. Omdat niet kan worden gesproken van een tijdig ingediende klacht is het openbaar ministerie ook in hoger beroep niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte terzake het onder 4 ten laste gelegde feit.

Aanvulling bewijsoverweging ten aanzien van feit 2

Het hof vult de bewijsoverweging van de rechtbank onder 3.3.2 ten aanzien van feit 2 (pagina’s 4 en 5 van het vonnis) als volgt aan:
-Na de woorden “Op [nummer] juli wordt aangever” (tweede alinea) wordt toegevoegd:
,nadat hij anderhalf uur eerder een telefonisch gesprek heeft gehad met de verdachte,
-Na de zin “Uit de door aangever aangeleverde geluidsopname van 13 juli 2018 blijkt dat een man, zich noemende [naam 1] via “ [verdachte] ”, met aangever wil praten” (derde alinea) wordt toegevoegd:
(het hof gaat er -klaarblijkelijk met de rechtbank- vanuit dat [naam 1] zich door de telefoon heeft voorgedaan als “ [naam 1] ”).

Aanvulling van de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2

Het hof vult de volgende door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen als volgt aan:
-In het proces-verbaal van aangifte (pagina 12 van het politiedossier) voorafgaand aan de woorden “Op [nummer] juli 2018 om 17.01 heb ik gebeld” wordt toegevoegd:
Op 29 juli 2018 om 17.47 belde [verdachte] mij. Hij deelde mij mede, dat ik het geld 2000 tot 3000 Euro moet gaan betalen en als ik dat niet zou doen hij alles wat mij waardevol was zou afpakken. Daarna heb ik het alles geblokkeerd van [verdachte] maar niet het nummer van zijn vader.
-In het proces-verbaal van bevindingen uitluisteren geluidsfragment (pagina 67 van het politiedossier) tussen de woorden “Hey, goeiedag.” en “Ik moet je gewoon zien.” wordt toegevoegd:
[naam 1] : Nou, ik denk dat we effe moeten praten.
[naam 2] : Ja, maar waarover, ik weet niet waarover het gaat.
[naam 1] : Nou eeehhhhh....... ik weet niet of jij mijn familie ken, maar eehh........ik word ergens voor
gezet, en dan wil ik jouw 2 normale keuzes geven....
[naam 2] : Ja...
[naam 1] : Dus, en dan kan je de ene kiezen of de andere kiezen, en dan, dat wil ik weten.
(..)
[naam 1] : Ja eehh... wij worden ingehuurd.
Het hof voegt, in aanvulling op de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen en de aanvullingen hierop zoals bovengenoemd, nog de volgende bewijsmiddelen toe:
-
Een proces-verbaal van bevindingen uitluisteren geluidsfragment AUD-20180803 WA0000.aac met nummer 20180910.0950.5817 van 10 september 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s 63-66.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op zondag 5 augustus heb ik de door de aangever aangeleverde geluidsfragmenten geluisterd en
uitgewerkt. Betreft een telefoongesprek tussen aangever en [naam 3] afgewisseld met [verdachte] .
[naam 3] : Ja nou ik zal je nu [verdachte] even geven want ik word er een beetje gek van.
Opmerking verbalisant: De telefoon is hoorbaar aan een andere persoon gegeven. Het stemgeluid van beide mannen is anders.
[verdachte] : [naam 2] , ik zeg tot donderdag heb ik het uitgesteld voor die jongens. Ik kan dat niet terug draaien als er geen gesprek is geweest. Dus luister ff alleen naar mij. Ik ben er niet bij je gaat met mijn vader een normaal gesprek aan. Ja, ik ga daar niet bij zijn want ik wordt boos dat weet je. En voor donderdag moet er een gesprek zijn geweest want anders komen die jongens weer terug. Dat is het enige wat ik je nu zeg, ik kan het anders niet terug draaien.
Die jongens wil je anders niet aan je deur hebben. Hier heb je mijn vader. Regel voor donderdag een gesprek anders komen ze naar jou toe.
[naam 2] : [naam 3] , ben je er nog of niet?
[naam 3] : Ja.
-
Een proces-verbaal van bevindingen uitluisteren geluidsfragment AUD-20180803 WA0003.aac met nummer 20180911.0923.113963 van 11 september 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 72-73.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Hieronder volgt de uitwerking van een gesprek tussen aangever [naam 2] en [verdachte]
.
Het gesprek werd gevoerd op 29 juli 2018 omstreeks 17.47 uur, aldus aangever [naam 2] .
[verdachte] : Ik eis geld terug, mijn vader is het er niet mee eens, ik wel. En anders wordt alles van je
afgepakt, er zijn 2 mensen onderweg.
[naam 2] : [verdachte] luister, er is geen geld.....
[verdachte] : Ik geef je nu nog een kans, ze zijn al bij nummer [nummer] geweest, ze zijn al bij Haarlem hoog
geweest, het is jouw keus. Je gaat met mijn vader praten, dan kunnen we het misschien oplossen, en anders, deze jongens doen geen geintjes. Ik hoef er niks voor terug ze mogen alles houden.

Schrapping uit bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2

Het hof schrapt uit het door de rechtbank gebruikte proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] (pagina 145 en 146 van het politiedossier) de volgende woorden:
“Ik ben erbij geweest en ik heb niks gehoord van je moet iets doen. Die jongen is daarna meteen naar de vader van [verdachte] gegaan en heeft die 200 of 250 euro terug gevraagd. Het gaat allemaal om een boot.
V: Waarom ben jij samen met [naam 4] naar de aangever gegaan en met hem geld gaan pinnen?
A: Wij hebben niemand laten pinnen, hij is daarmee akkoord gegaan. Hij zei, ik geef jullie 250 euro, en dan moeten jullie het maar gaan uitzoeken met [verdachte] .”
Vordering tot tenuitvoerlegging (23-000802-17)
Bij arrest van 13 juni 2018 in de zaak met parketnummer 23-000802-17 heeft dit hof verdachte terzake van
  • diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd en
  • bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd,
veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Ten aanzien van de die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van strafvordering is op 15 juli 2018 aan de verdachte toegezonden. De bij genoemd arrest vastgestelde proeftijd is ingegaan op 28 juli 2018 en was ten tijde van belang nog niet geëindigd.
Het hof heeft in hoger beroep kennisgenomen van het advies van [naam 5] , als reclasseringsmedewerkster verbonden aan GGZ Fivoor Haarlem van 19 november 2020 waarin negatief wordt geadviseerd ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 23-004821-13, daar de reclassering thans nog steeds meerwaarde ziet in voortzetting van het reclasseringstoezicht behorende bij dit parketnummer.
Het hof stelt vast dat de reclassering geen advies heeft uitgebracht inzake de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 23-000802.17. Anders dan de raadsman ziet het hof in bedoeld advies en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken geen reden om in beide zaken de proeftijd te verlengen.
Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 23.004821-13 dient te worden toegewezen en dat in de zaak met parketnummer 23.000802-17 de proeftijd dient te worden verlengd, waarbij de aan het voorwaardelijk opgelegde strafdeel verbonden bijzondere voorwaarden worden vervangen door de bijzondere voorwaarden zoals gesteld bij het voorwaardelijk strafdeel in de zaak met parketnummer 23-004821-13, nu de reclassering te kennen heeft gegeven hier meerwaarde in te zien. Het betreft de volgende bijzondere voorwaarden:
-De veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet de veroordeelde
zich uiterlijk vijf dagen na het onherroepelijk worden van het arrest melden bij de GGZ Reclassering Fivoor [adres 2] . Hierna moet hij zich gedurende de proeftijd blijven melden zo frequent als de GGZ Reclassering Fivoor dit nodig acht.
-De veroordeelde laat zich behandelen bij de Forensische Polikliniek van Fivoor in verband met de directe samenhang tussen zijn zwakbegaafdheid, mogelijke ADHD en antisociale persoonlijkheidsstoornis en het criminele gedrag van de veroordeelde, indien en voor zover de reclassering dit noodzakelijk acht.
-De veroordeelde werkt mee aan een kortdurende klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, indien de GGZ Reclassering Fivoor dit nodig acht. Deze kortdurende klinische opname kan plaatsvinden binnen een ambulant behandeltraject.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover het betreft de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 23-000802-17 en doet in zoverre opnieuw recht.
Verlengt de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 juni 2018 in de zaak met parketnummer 23-000802-17 bepaalde proeftijd, verbonden aan de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met een (1) jaar en wijzigt daarbij de bijzondere voorwaarden in die zin dat zij komen te luiden dat de veroordeelde:
-zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet de veroordeelde
zich uiterlijk vijf dagen na het onherroepelijk worden van het arrest melden bij de GGZ Reclassering Fivoor, [adres 2] . Hierna moet hij zich gedurende de proeftijd blijven melden zo frequent als de GGZ Reclassering Fivoor dit nodig acht.
-zich laat behandelen bij de Forensische Polikliniek van Fivoor in verband met de directe samenhang van zijn zwakbegaafdheid, mogelijke ADHD en antisociale persoonlijkheidsstoornis met het criminele gedrag van de veroordeelde, indien de reclassering dit noodzakelijk acht.
-meewerkt aan een kortdurende klinische opname voor de duur van zeven weken ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, in die de GGZ Reclassering Fivoor dit nodig acht. Deze kortdurende klinische opname kan plaatsvinden binnen een ambulant behandeltraject.
Geeft de reclassering opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. C.J. van der Wilt en mr. D. Radder, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 december 2020.
===================================================================
[…]