ECLI:NL:GHAMS:2020:3458

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
23-003270-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling door grensrechter bij voetbalwedstrijd met gevolgen voor slachtoffer en verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1984, werd beschuldigd van mishandeling van een keeper tijdens een amateurvoetbalwedstrijd op 30 maart 2019 in Hoofddorp. De verdachte, die als grensrechter fungeerde, sloeg de keeper met zijn vuist tegen het achterhoofd, wat leidde tot verwondingen en tijdelijke bewusteloosheid van het slachtoffer. Het hof oordeelde dat de mishandeling wettig en overtuigend bewezen was, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van €500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis. In hoger beroep vorderde de advocaat-generaal een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren, maar het hof besloot tot handhaving van de geldboete. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het verlies van zijn lidmaatschap bij de voetbalvereniging, de schorsing door de KNVB, en de media-aandacht die leidde tot bedreigingen. De verdachte had ook een mediationtraject doorlopen en excuses aangeboden aan het slachtoffer, wat het hof meeweegt in de strafmaat.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat een geldboete passend was, gezien de ernst van de mishandeling en de gevolgen voor zowel de verdachte als het slachtoffer. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde de geldboete op, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003270-19
datum uitspraak: 17 december 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 augustus 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-102521-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 december 2020.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 maart 2019 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] met zijn vuist in zijn gezicht, althans tegen het (achter)hoofd, te slaan/stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a Sv.

Bewezenverklaring en bewijsvoering

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 maart 2019 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, [aangever] heeft mishandeld door [aangever] met zijn vuist tegen het achterhoofd te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Aangezien de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal op de voet van artikel 359, derde lid, Sv worden volstaan met de navolgende opgave van de bewijsmiddelen:
de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2020;
een proces-verbaal van aangifte van 31 maart 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , inhoudende de verklaring van de aangever [aangever] (p. 3-4);
een proces-verbaal van bevindingen van 1 april 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (p. 26-29).

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van 500,00 euro, subsidiair te vervangen door 10 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren, subsidiair te vervangen door 30 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar.
De raadsvrouw heeft het hof primair verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en subsidiair dezelfde straf op te leggen als de politierechter.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Bij een wedstrijd in het amateurvoetbal fungeerde de verdachte, die lid was van één van de voetbalteams, als grensrechter. Tijdens de wedstrijd is op het veld een opstootje tussen verschillende spelers van de beide teams ontstaan, waarbij over en weer werd geslagen en geschopt. Daarbij was ook de keeper van de andere ploeg betrokken, die – in reactie op een trap – een teamgenoot van de verdachte een schop en een klap gaf. De verdachte is het veld over gerend en heeft, nadat hij zijn grensrechtersvlag had weggegooid, deze keeper met zijn vuist hard tegen zijn achterhoofd geslagen. De keeper, die deze slag niet zag aankomen en dus weerloos was, viel direct neer en is korte tijd bewusteloos geweest. Ook heeft deze hierbij verwondingen aan zijn hoofd opgelopen. Aldus heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de keeper en hem een buitengewoon vervelende ervaring bezorgd. Hoewel de mishandeling heeft plaatsgevonden in de context van een voetbalwedstrijd, heeft het handelen van de verdachte met sportiviteit natuurlijk niets te maken. Mede gelet op de straffen die ter zake van soortgelijke geweldsuitspattingen in sportverband plegen te worden uitgesproken, ligt oplegging van een forse onvoorwaardelijke taakstraf in beginsel zeer in de rede. Toch zal het hof daarvoor in dit geval niet kiezen. Daartoe is het volgende redengevend.
Het incident heeft (ook) voor de verdachte diverse ingrijpende gevolgen gehad. Allereerst is hij geroyeerd door de voetbalvereniging waarvan hij meer dan dertig jaar lid was. Dat royement leidde niet slechts tot uitsluiting van zijn deelname aan activiteiten op het voetbalveld, maar tevens tot het verlies van zijn sociale leven dat zich grotendeels op en rondom die voetbalclub afspeelde. Daarnaast heeft de Tuchtcommissie van de KNVB de verdachte voor een periode van drie jaren geschorst. Dat betekent concreet dat de verdachte ook in ander verband niet mag voetballen of ook maar enige voetbal gerelateerde activiteit mag ontplooien; hij mag zelfs niet als toeschouwer bij wedstrijden aanwezig zijn. In de derde plaats heeft het incident veel aandacht in de (sociale) media gegenereerd, hetgeen onder meer tot doodsbedreigingen aan zijn adres heeft geleid die van dien aard waren, dat hij zich genoodzaakt heeft gezien met zijn gezin tijdelijk onder te duiken.
Van grote betekenis is verder dat de verdachte al snel na het incident een mediationtraject heeft geïnitieerd en in dat kader het gesprek met het slachtoffer is aangegaan. Daarbij heeft de verdachte hem persoonlijk zijn excuses gemaakt en laten zien dat hij intrinsiek gemotiveerd was om samen met het slachtoffer tot een vorm van herstel te komen. Na het mediationgesprek en nog vóór de terechtzitting in eerste aanleg heeft hij het slachtoffer een aanzienlijke schadevergoeding betaald. De verhouding tussen de twee is weer goed; ook recentelijk heeft de verdachte nog contact met het slachtoffer gehad. Het slachtoffer heeft laten weten dat de verdachte wat hem betreft inmiddels genoeg gestraft is. Daarnaast heeft de verdachte uit eigen beweging contact gezocht met een psycholoog om een verklaring te vinden voor de agressie die tot het tenlastegelegde heeft geleid en heeft bij haar een langdurig behandeltraject doorlopen. Aldus heeft de verdachte niet slechts verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen, maar zich er tevens actief voor ingezet de gevolgen voor het slachtoffer zoveel mogelijk ongedaan te maken en de kans op herhaling te beperken. Hieraan kunnen velen een voorbeeld nemen.
Het hof houdt voorts rekening met de omstandigheid dat de verdachte blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 november 2020, niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, en naderhand evenmin.
Tegen de achtergrond van het voorgaande, acht het hof de taakstraf die door de advocaat-generaal wordt voorgestaan in dit geval een te zware strafmodaliteit. Evenmin ziet het hof aanleiding de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm te gieten. De verdachte leeft al geruime tijd met de druk van deze strafzaak en door het voortduren daarvan – vanwege het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep – heeft hij dit donkere hoofdstuk uit zijn leven nog niet kunnen afsluiten. Bij oplegging van een voorwaardelijke straf met een daaraan verbonden proeftijd, zou hij de bladzijde nog steeds niet definitief kunnen omslaan. Bovendien is er geen reden om te denken dat een voorwaardelijke straf nog verder kan bijdragen aan het voorkomen van recidive.
Naar het oordeel van het hof kan echter niet worden volstaan met de enkele vaststelling dat de verdachte schuldig is aan mishandeling, zoals door de raadsvrouw is verzocht. Het straffeloos blijven van de verdachte past niet bij de onthutsende wijze waarop een weerloos slachtoffer, tijdens een voetbalwedstrijd, geweld is aangedaan.
Om deze redenen acht het hof, alles afwegende, een geldboete zoals door de politierechter in eerste aanleg is opgelegd, passend en geboden. Het hof zal de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, in mindering brengen op de geldboete.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. J.J.I. de Jong en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 december 2020.