ECLI:NL:GHAMS:2020:3459

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
23-002867-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal uit vakantiehuisjes met gevolgen voor de verdachte en de samenleving

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Eritrea in 1995, was eerder veroordeeld voor diefstal uit een woning en heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal uit vakantiehuisjes van Center Parcs in Zandvoort. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. In hoger beroep heeft het hof de gevangenisstraf en de schadevergoedingsmaatregel vernietigd, maar de verdachte alsnog een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd, evenals een taakstraf van 240 uur. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verslavingsproblematiek en de noodzaak van reclasseringstoezicht. Het hof benadrukt dat de verdachte een kans krijgt om zijn leven te beteren, maar dat dit ook zijn laatste kans is. De verdachte moet zich houden aan de bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd, waaronder ambulante behandeling voor zijn verslaving. Het hof heeft ook een schadevergoeding van €140,00 aan het slachtoffer opgelegd, met wettelijke rente vanaf 28 maart 2019.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002867-19
datum uitspraak: 17 december 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-098838-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Eritrea) op [geboortedag] 1995,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf en (in verband met hetgeen is overwogen in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914) de opgelegde schadevergoedingsmaatregel – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof een beslissing over de voorlopige hechtenis van de verdachte zal nemen.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en aftrek van voorarrest. Daarbij zijn bijzondere voorwaarden gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw, die is uitgegaan van een vrijspraak voor het onder 1 primair, 2, 3 en 4 primair tenlastegelegde, heeft het hof verzocht de verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan de duur van het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft zij verzocht aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te verbinden als geadviseerd door de reclassering.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tot drie keer toe schuldig gemaakt aan diefstal uit vakantiehuisjes van [vakantiepark] in Zandvoort, al dan niet door middel van braak of inklimming, en daarbij onder andere mobiele telefoons, portemonnees, een identiteitsbewijs, autosleutels, geld en betaalpassen buitgemaakt. Daarnaast heeft hij (onbevoegd) betalingen verricht met die ontvreemde betaalpassen. Door aldus te handelen heeft de verdachte blijk gegeven geenszins respect te hebben voor andermans eigendomsrecht en enkel uit te zijn op financieel gewin. Daarbij komt dat de feiten zijn gepleegd jegens toeristen, die door het verlies van goederen als voornoemd erg onthand raken. Daarnaast veroorzaken feiten als het onderhavige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving en doen zij afbreuk aan de naam van Zandvoort als prettige vakantiebestemming.
Uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 november 2020 blijkt dat de verdachte al eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van diefstal uit een woning. Dit weegt in zijn nadeel.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen ter zake van soortgelijke feiten aan recidivisten plegen te worden opgelegd. Tegen die achtergrond en gelet op het aantal feiten dat hier aan de orde is, kan de door de rechtbank opgelegde straf in beginsel zeker niet als te hoog worden beschouwd. Toch komt het hof tot een andere strafoplegging en wel om de volgende reden.
Uit de verschillende rapporten die de reclassering omtrent de verdachte heeft opgemaakt komt het volgende naar voren. De verdachte, die een belaste voorgeschiedenis heeft, is op 15-jarige leeftijd cannabis gaan roken, hetgeen zich tot een verslaving heeft ontwikkeld; het gebruik van cannabis leidt bij de verdachte tot versterkte achterdocht. Daarnaast is hij met een gokverslaving komen te kampen. De vermogensdelicten die hij pleegt staan daarmee in directe relatie. Verder heeft hij geen zinvolle dagbesteding, beschikt hij niet of nauwelijks over eigen inkomen en heeft hij depressieve klachten. De verdachte, die nog bij zijn moeder en zussen woont, ervaart thuis de nodige spanningen. Hij wil zich mede daarom zo snel mogelijk buiten Zandvoort vestigen. Positief is wel dat hij startkwalificaties voor de arbeidsmarkt heeft. Geadviseerd is om de verdachte middels het stellen van bijzondere voorwaarden kort gezegd te verplichten tot het naleven van een meldplicht bij de reclassering en het ondergaan van een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek voor zijn verslavingsproblemen.
Uit een voortgangsverslag van GGZ Fivoor Haarlem van 30 juni 2020 blijkt dat de medewerking van de verdachte aan het toezicht van de reclassering en de hulp die hem door verschillende instanties is geboden tot dan toe een sterk wisselend beloop heeft gehad.
Bij vonnis van 23 juli 2020 heeft de rechtbank Noord-Holland de verdachte in een andere strafzaak veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 153 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij zijn bijzondere voorwaarden gesteld die aansluiten bij hetgeen de reclassering heeft geadviseerd. Dit vonnis is op 1 december 2020 onherroepelijk geworden. Dat zal betekenen dat het reclasseringstoezicht en de verplicht gestelde behandeling binnenkort zullen worden opgestart. De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2020 verklaard dat hij dit met beide handen zal aanpakken.
Het hof stelt vast dat de verdachte aldus staat aan de vooravond van een traject dat zijn leven blijvend ten goede kan beïnvloeden en acht het in het belang van de verdachte én dat van de samenleving dat dit traject niet wordt geblokkeerd of doorkruist door een straf die meebrengt dat de verdachte opnieuw gedetineerd raakt. Daarom zal het hof in dit bijzondere geval overgaan tot het opleggen van een onvoorwaardelijke taakstraf. Daarnaast zal een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. Daarmee wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt de strafoplegging anderzijds dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Daaraan zullen dezelfde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld als bij vonnis van 23 juli 2020 gesteld. De verdachte dient zich te realiseren dat hem hiermee een enorme kans wordt geboden, maar – wat het hof betreft – wel een laatste kans. Of de uitdaging die de reclassering bereid is om met de verdachte aan te gaan een succes wordt, hangt niet zozeer af van de inzet van de hulpverleners, maar bovenal van de motivatie, de focus en het doorzettingsvermogen van de verdachte. Als hij de geboden kans niet aangrijpt en dat traject dus niet tot een goed einde brengt dan wel recidiveert, moet hij er rekening mee houden dat (langdurige) detentie het enige resterende alternatief is.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Oplegging van maatregel

Om te bevorderen dat de verdachte de schade vergoedt die hij rechtstreeks aan [slachtoffer] heeft toegebracht, zal het hof ten behoeve van [slachtoffer] de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en schadevergoedingsmaatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich meldt bij GGZ Reclassering Fivoor ( [adres 2] ), zo vaak en zolang GGZ Reclassering Fivoor dat nodig vindt, en de aanwijzingen opvolgt die GGZ Reclassering Fivoor hem geeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord acht, voor zijn verslavings- en mogelijke psychische problematiek ambulant laat behandelen door Ambulant Centrum Fivoor (of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering), en in dat verband meewerkt aan diagnostisch onderzoek en het daaruit voortvloeiende behandelaanbod, en zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die door de zorgverlener voor de behandeling worden gegeven.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 140,00 (honderd en veertig euro) bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 28 maart 2019.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. C.N. Dalebout en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 december 2020.
=========================================================================
[…]