ECLI:NL:GHAMS:2020:3472

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
200.260.714/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een geldleningsovereenkomst en borgtochtovereenkomst in het kader van crowdfunding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een appellant en de vennootschap onder firma Geldvoorelkaar.nl. De appellant, die in hoger beroep was gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, had een geldleningsovereenkomst afgesloten via het crowdfundingplatform van Geldvoorelkaar. De rechtbank had in eerste aanleg de vordering van Geldvoorelkaar toegewezen en de vordering van de appellant in reconventie afgewezen. De appellant stelde dat de borgtochtovereenkomst niet was aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van Hal 24, de vennootschap waarvoor hij de borg had gesteld. Het hof oordeelde dat de borgtochtovereenkomst wel degelijk ten behoeve van de normale bedrijfsvoering was aangegaan en dat de appellant zich voldoende bewust was van de verplichtingen die hij aanging. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellant werd veroordeeld tot betaling van de uitstaande schuld en de proceskosten. De uitspraak benadrukt de juridische implicaties van crowdfunding en de verantwoordelijkheden van zowel de geldnemer als de borg.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.260.714/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/640537/HA ZA 17-1370
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 december 2020
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. K.O. Valentien te Almere,
tegen:
de vennootschap onder firma
GELDVOORELKAAR.NL,
gevestigd te Veenendaal,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.J. van der Schrier te Den Haag.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna [appellant] en Geldvoorelkaar genoemd.
1.2.
[appellant] is bij dagvaarding van 5 maart 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2018, onder bovengenoemd zaak- en rolnummer gewezen tussen Geldvoorelkaar als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, en [appellant] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie.
1.3.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
1.4.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 27 november 2020 doen bepleiten door hun advocaten aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Geldvoorelkaar heeft daarbij aanvullende producties in het geding gebracht.
1.5.
Ten slotte is arrest gevraagd.
1.6.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vordering in conventie van Geldvoorelkaar zal afwijzen en de vordering in reconventie van [appellant] zal toewijzen, met veroordeling van Geldvoorelkaar tot terugbetaling, met rente, van hetgeen [appellant] op grond van het bestreden vonnis heeft betaald, met beslissing over de proceskosten en nakosten.
Geldvoorelkaar heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, met nakosten.
1.7.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Vaststaande feiten en verloop van de procedure in eerste aanleg

2.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 (2.1 tot en met 2.10) feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en binden dus ook het hof.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist zijn komen vast te staan, komen deze vaststaande feiten neer op het volgende.
( i) Geldvoorelkaar exploiteert een crowdfundingplatform. Zij brengt door middel van haar website partijen bij elkaar die geld willen lenen en uitlenen.
(ii) De uitleners sluiten met Geldvoorelkaar een “investeringsovereenkomst”, waarbij zij onder andere aan Geldvoorelkaar een volmacht verlenen om namens hen overeenkomsten van geldlening te sluiten met derden en waarbij zij Geldvoorelkaar opdragen om in eigen naam en privatief de vorderingen te incasseren die voortvloeien uit de overeenkomsten van geldlening die tussen de uitleners en derden tot stand komen.
(iii) [appellant] was in 2016 enig bestuurder en enig aandeelhouder van Aestivus Holding BV (hierna: Aestivus). Deze vennootschap was toen bestuurder en meerderheidsaandeelhouder van Hal 24 BV (hierna: Hal 24).
(iv) Begin 2016 heeft [appellant] ten behoeve van Hal 24 via de website van Geldvoorelkaar een aanvraag (“pitch”) ingediend voor een lening van € 93.000.
( v) Op 15 maart 2016 hebben enerzijds een aantal partijen bij “investeringsovereenkomsten” met Geldvoorelkaar en anderzijds Hal 24 als “geldnemer” en Aestivus en [appellant] als “medegeldnemers” een geldleningsovereenkomst gesloten. Bij die overeenkomst wordt aan Hal 24, Aestivus en [appellant] een bedrag van € 92.400 geleend, voor de duur van vijf jaar en tegen een rente van 8,5% per jaar. Hoofdsom en rente worden – volgens bijlage 2 bij de overeenkomst – terugbetaald in 59 maandtermijnen van € 1.881,77 en een slottermijn van € 1.881,50.
(vi) Ook de echtgenote van [appellant] heeft de geldleningsovereenkomst ondertekend, “ten blijke van toestemming ex artikel 1:88 BW”.
(vii) In de eerste bijlage bij de overeenkomst van geldlening zijn de afzonderlijke uitleners met een nummer aangeduid, met vermelding van het door hen uitgeleende bedrag. In de overeenkomst van geldlening stemmen de geldnemers ermee in dat zij niet verder van de identiteit van de uitleners op de hoogte worden gesteld.
(viii) De desbetreffende uitleners zijn de geldleningsovereenkomsten in particuliere hoedanigheid aangegaan.
(ix) Ook op 15 maart 2016 heeft [A] (hierna: [A] ) zich borg gesteld voor de betaling van de schuld uit de geldleningsovereenkomst, zulks tot een maximumbedrag van € 17.190 en gedurende een looptijd van vijf jaar.
( x) De geldleners zijn hun verplichtingen uit de geldleningsovereenkomst niet contractconform nagekomen. Geldvoorelkaar heeft daarom de uitstaande schuld vervroegd opgeëist.
(xi) Geldvoorelkaar heeft [A] aangesproken uit hoofde van diens borgtochtovereenkomst. [A] heeft daarop negen maandtermijnen voldaan.
(xii) Van de verschuldigde rente en aflossing is een bedrag van € 90.324,69 onbetaald gebleven.
(xiii) Hal 24 en Aestivus zijn ontbonden en opgehouden te bestaan omdat in deze vennootschappen geen bekende baten meer aanwezig waren.
(xiv) Op 15 november 2017 heeft Geldvoorelkaar de woning van [appellant] in conservatoir beslag genomen.
2.2.
Geldvoorelkaar vordert in deze procedure dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van € 92.441,37, met rente en kosten. [appellant] heeft geconcludeerd tot afwijzing. In reconventie heeft hij gevorderd dat Geldvoorelkaar wordt veroordeeld tot opheffing van het beslag dat ten laste van zijn woning is gelegd, en tot vergoeding van de schade die het beslag heeft veroorzaakt, met kosten.
De rechtbank heeft de vordering in conventie toegewezen en de vordering in reconventie afgewezen. [appellant] is veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie en reconventie.

3.Beoordeling van de grieven

3.1.
Tegen de beslissing van de rechtbank en de motivering van die beslissing is [appellant] met drie grieven opgekomen.
Door middel van zijn eerste grief voerde [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte zijn verweer heeft verworpen dat de lastgevingsovereenkomsten tussen Geldvoorelkaar en de uitleners niet deugdelijk zijn. Deze grief is bij gelegenheid van de mondelinge behandeling ingetrokken omdat Geldvoorelkaar bij haar memorie van antwoord zoveel verdere informatie over de uitleners heeft verstrekt dat [appellant] in staat is om hun identiteit vast te stellen.
Het hof heeft de twee andere grieven en het verweer daartegen van Geldvoorelkaar beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat deze grieven falen. Hieronder wordt uitgelegd hoe het hof tot deze conclusie is gekomen.
Het karakter van de borgtochtovereenkomst
3.2.
In hoger beroep wordt niet het (juiste) oordeel van de rechtbank bestreden dat [appellant] zich door middel van een overeenkomst van borgtocht jegens de uitleners heeft verbonden. De tweede grief van [appellant] houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat de geldlening waarvoor [appellant] zich borg heeft gesteld, een rechtshandeling is ten behoeve van de uitoefening van het normale bedrijf van Hal 24.
De omstandigheden waaruit zou volgen dat de borgtochtovereenkomst niet is aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van Hal 24 zijn volgens [appellant] (i) dat de normale bedrijfsuitoefening van Hal 24 niet bestond uit de aankoop van inrichting en inventaris, (ii) dat het geleende bedrag slechts beperkt in de financieringsbehoefte van Hal 24 voorzag, en (iii) dat Geldvoorelkaar (heeft moeten begrijpen dat zij) door de geldlening een uitzonderlijk risico nam. Verder voert [appellant] aan dat Geldvoorelkaar vergelijkbaar is met een bank, en acht hij van belang dat Geldvoorelkaar heeft verlangd dat de echtgenote van [appellant] de overeenkomst mede-tekende ten blijke van haar instemming met de overeenkomst.
3.3.
De grief faalt. De borgtochtovereenkomst biedt zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst van geldlening met de particuliere uitleners. Doordat de overeenkomst heeft gestrekt ten behoeve van de aanschaf van bedrijfsmiddelen (inrichting en inventaris) van Hal 24, is zij dienstig geweest aan de kernactiviteit van Hal 24. De borgtochtovereenkomst moet dan ook worden geacht te zijn aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van Hal 24 en kan daarom niet worden gekwalificeerd als een particuliere borgtocht. Afdeling 7.14.2 BW is dus niet op de borgtochtovereenkomst van toepassing. Het feit dat Geldvoorelkaar – naar zij stelt: zekerheidshalve – heeft verlangd dat de echtgenote van [appellant] de borgtochtovereenkomst mede tekende kan daaraan niets afdoen. Hetzelfde geldt voor het feit dat [appellant] , in strijd met wat hij aan Geldvoorelkaar had verklaard, een deel van het bedrag van de geldlening heeft gebruikt voor de aflossing van (huur)schulden. Ook de stelling dat de geldleningsovereenkomst kenbaar een buitengewoon risico inhield en voor Hal 24 uiteindelijk niet voordelig is gebleken omdat zij haar bedrijfsvoering bij gebrek aan liquide middelen noodgedwongen heeft moeten staken, doet aan het zakelijke karakter van de borgtochtovereenkomst niets af. Hierbij is van belang dat [appellant] aan Hal 24 voorafgaand aan het aangaan van de leningsovereenkomst een cashflowoverzicht tot en met december 2018 betreffende Hal 24 had verstrekt, waaruit blijkt dat het beoogde project met de gevraagde lening kon worden gerealiseerd zonder dat een gebrek aan liquide middelen zou ontstaan. Niet valt in te zien dat Geldvoorelkaar niet op dat overzicht heeft mogen afgaan, zeker niet nu [appellant] in het kader van de “pitch” bij zijn arbeidsverleden heeft vermeld: “Accountancy/belastingadvies en als financieel directeur in de vastgoedsector en in de beurswereld”, en zich bij het opstellen van zijn plannen met medeweten van Geldvoorelkaar door een adviseur heeft laten bijstaan.
De inhoud van de borgtochtovereenkomst
3.4.
Met zijn derde grief komt [appellant] op tegen de verwerping door de rechtbank van zijn verweer, in het kader van zijn beroep op nietigheid van de borgtochtovereenkomst, dat het voor hem bij het sluiten van de overeenkomst niet duidelijk is geweest voor welk bedrag hij zich borg stelde. [appellant] voert aan dat de overeenkomst de totaalschuld van bijna € 113.000 als zodanig niet noemt, en dat het enkele feit dat wel de hoofdsom en de rente van 8,5% zijn genoemd, onvoldoende zijn geweest om [appellant] ervan te doordringen dat hij zou kunnen worden aangesproken tot betaling van veel meer dan € 92.400. In hoger beroep heeft [appellant] aan dit verweer toegevoegd dat Geldvoorelkaar ook op grond van de aanvullende dan wel beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid duidelijk had moeten vermelden voor welk bedrag [appellant] zich borg stelde.
3.5.
Het hof is van oordeel – daargelaten de vraag of het verweer van [appellant] een beroep op nietigheid van een zakelijke borgtochtovereenkomst kan dragen – dat het verweer ongegrond is. De overeenkomst maakt de hoofdelijke verplichtingen die [appellant] op zich neemt, voldoende duidelijk, temeer omdat in de tweede bijlage bij de overeenkomst staat wat de gevolgen zijn van de verschuldigdheid van de hoofdsom en de rente, te weten dat 59 keer € 1.881,77 en een keer € 1.881,50 moet worden betaald, dus per saldo € 112.905.93.
Slotsom
3.6.
De slotsom luidt dat de grieven van [appellant] falen. De bewijsaanbiedingen van partijen hebben geen betrekking op feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere beslissing in deze zaak kunnen leiden en worden daarom als niet ter zake dienend gepasseerd.
Het vonnis waarvan beroep moet dus worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Geldvoorelkaar begroot op € 2.020 aan verschotten en € 5.877 voor salaris en op € 157 voor nasalaris, te vermeerderen met € 82 en met de kosten van het betekeningsexploot ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. de Jongh, A.P. Wessels en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 december 2020.