ECLI:NL:GHAMS:2020:3489

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
200.283.838/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure met betrekking tot strafvervolging

In deze zaak heeft verzoeker op 11 september 2020 een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren mr. A.M.P. Geelhoed, mr. M.M.H.P. Houben en mr. F.A. Hartsuiker. Het verzoek is gedaan in het kader van een viertal procedures op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, waarbij verzoeker klaagschriften had ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen meerdere beklaagden. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 9 november 2020, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.L.G. Rens. De advocaat-generaal, mr. M.M. Steinmetz, heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen op basis van de aangevoerde gronden. De eerste grond, dat de raadsheren hebben besloten geen beklaagden op te roepen, werd als prematuur beschouwd, aangezien er nog geen beslissing was genomen over het oproepen van de beklaagden. De tweede grond, dat de raadsheren geen antwoord hebben gegeven op verzoeken van verzoeker, werd eveneens afgewezen, omdat de raadsheren in eerdere correspondentie hadden aangegeven dat deze zaken aan de orde zouden komen in de behandeling van de klaagschriften. De wrakingskamer verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek voor andere gronden die na de indiening van het oorspronkelijke verzoek waren aangevoerd.

De beslissing is genomen door de wrakingskamer op 23 november 2020, waarbij de verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek tot wraking voor de niet tijdig ingediende gronden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van objectieve factoren bij de beoordeling van de onpartijdigheid van rechters en bevestigt de procedurele vereisten voor het indienen van wrakingsverzoeken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.283.838/01
zaaknummers hoofdzaken : K20/230161 tot en met K20/230164
beslissing van de wrakingskamer van 23 november 2020
inzake het op 11 september 2020 gedane wrakingsverzoek van
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna: verzoeker,
bijgestaan door: mr. P.L.G. Rens, advocaat te Den Haag.

1.Het geding

1.1
Verzoeker heeft bij brief van 10 september 2020, ingekomen bij het hof op 11 september 2020, een verzoek tot wraking gedaan. Het verzoek strekt tot wraking van mr. A.M.P. Geelhoed, voorzitter, mr. M.M.H.P. Houben en mr. F.A. Hartsuiker (hierna gezamenlijk: de raadsheren). Bij brief van 5 oktober 2020, bij het hof ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoeker de wrakingsgronden aangevuld.
1.2
De raadsheren hebben op 19 oktober 2020 schriftelijk meegedeeld niet te berusten in het wrakingsverzoek en een reactie op het verzoek van 10 september 2020 gegeven. Bij schriftelijk bericht van 2 november 2020 hebben de raadsheren de wrakingskamer desgevraagd geïnformeerd geen nadere reactie te zullen geven op het op 5 oktober 2020 ingekomen aanvullende wrakingsverzoek.
1.3
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 9 november 2020 plaatsgevonden. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Zij hebben het verzoek tot wraking ter zitting nader toegelicht. Tevens is verschenen mr. M.M. Steinmetz, advocaat-generaal bij het gerechtshof Amsterdam, die het woord heeft gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek. De raadsheren zijn niet ter zitting verschenen.

2.De feiten en het procesverloop

2.1
De hoofdzaken betreffen een viertal procedures op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van evenzoveel klaagschriften van verzoeker. De klaagschriften richten zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost Nederland om geen strafvervolging in te stellen tegen meerdere personen (hierna: de beklaagden). De behandeling van de klaagschriften in raadkamer was gepland op 28 oktober 2020, waarvoor verzoeker een oproep heeft ontvangen. Vanwege het onderhavige wrakingsverzoek heeft deze behandeling geen doorgang gevonden.
2.2
Verzoeker heeft vervolgens op 5 oktober 2020 een verzoek tot wraking van de wrakings-kamer ingediend. Bij beslissing van de wrakingskamer van 16 oktober 2020 is verzoeker in dit verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard (zaaknummer 200.283.838/02).
3. Het wrakingsverzoek
3.1
Verzoeker voert, naar de wrakingskamer begrijpt, als voornaamste grond voor wraking aan dat de raadsheren, ondanks zijn herhaalde en gemotiveerde verzoeken, hebben besloten geen van de beklaagden op te roepen voor de behandeling van de klaagschriften in raadkamer om zo te voorkomen dat belastend bewijs tegen hen wordt aangemaakt tijdens de ondervragingen, waarmee de raadsheren de beklaagden helpen te ontkomen aan een strafbaar feit. De raadsheren zijn echter verplicht de beklaagden op te roepen en te ondervragen, opdat zij goed onderzoek kunnen doen en de waarheid boven tafel kunnen krijgen, aldus verzoeker. Daarnaast voert verzoeker als grond voor wraking aan dat de raadsheren geen antwoord hebben gegeven op de door hem gestelde vragen en/of gedane verzoeken met betrekking tot het verschaffen van een proces-verbaal, het herstellen van de naam/titel van een van de beklaagden en het opvragen van een nieuw advies van het openbaar ministerie in verband met belangenverstrengeling. Uit het vorengaande blijkt volgens verzoeker dat de raadsheren niet aan waarheidsvinding en gedegen onderzoek doen, hetgeen hen partijdig maakt.
3.2
De raadsheren hebben gesteld dat de aangevoerde gronden voor de wraking niet kunnen leiden tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek. Zij hebben hiertoe in hun schriftelijke reactie - kort gezegd - aangevoerd dat het wrakingsverzoek prematuur is, nu nog ter beoordeling voorligt of beklaagden zullen worden opgeroepen.

4.Beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1
Op grond van artikel 512 Sv kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Naar vaste rechtspraak staat de mogelijkheid tot wraking ook open voor een verzoeker in een op artikel 12 Sv gebaseerde beklagprocedure.
Naar evenzeer vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter of het gerecht, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
4.2
De wrakingskamer overweegt ten aanzien van de eerste wrakingsgrond, te weten dat de raadsheren hebben besloten geen van de beklaagden op te roepen voor de behandeling van de klaagschriften in raadkamer, als volgt.
Op grond van artikel 12 Sv e.v. kan een klaagschrift - kort gezegd - worden afgedaan op basis van de schriftelijke stukken, dan wel na (behoorlijke) oproeping van de klager of na (behoorlijke) oproeping van de klager en de beklaagde. Een wettelijke verplichting tot het horen, althans behoorlijk oproepen van de beklaagde, bestaat enkel in het geval een bevel tot vervolging van de beklaagde wordt gegeven. In het onderhavige geval is verzoeker (tevens klager) opgeroepen voor behandeling van de door hem ingediende klaagschriften in raadkamer op 28 oktober 2020. Anders dan verzoeker stelt, is niet gebleken dat reeds een beslissing is genomen over het al dan niet oproepen van de beklaagden voor een behandeling in raadkamer en evenmin dat de raadsheren reeds tot de conclusie zouden zijn gekomen dat de klachten ongegrond zijn. Dit volgt in ieder geval niet uit het gegeven dat de beklaagden niet (ook) zijn opgeroepen voor de behandeling in raadkamer op 28 oktober 2020, aangezien het horen van de klager en de beklaagde(n) doorgaans op verschillende tijdstippen pleegt plaats te vinden. Daarnaast hebben de raadsheren in hun reactie van 19 oktober 2020 meegedeeld dat nog ter beoordeling voorligt of beklaagden in een later stadium zullen worden opgeroepen, zodat ook daaruit valt af te leiden dat van de door verzoeker gestelde beslissing nog geen sprake is.
Uit het voorgaande leidt de wrakingskamer af dat de hierboven beschreven wrakingsgrond zich (nog) niet heeft voorgedaan, zodat het wrakingsverzoek op dit punt niet kan slagen en afgewezen zal worden.
4.3
Hetzelfde geldt voor de tweede wrakingsgrond, te weten dat de raadsheren geen antwoord hebben gegeven op de door hem gestelde vragen en/of gedane verzoeken met betrekking tot het verschaffen van een proces-verbaal, het herstellen van de naam/titel van een van de beklaagden en het opvragen van een nieuw advies van het openbaar ministerie in verband met belangenverstrengeling. Het hof heeft de advocaat van verzoeker bij brief van 3 augustus 2020 geïnformeerd dat (onder andere) vorenbedoelde zaken in raadkamer op 28 oktober 2020 aan de orde zullen of kunnen komen. De conclusie dat geen antwoord is gegeven op de door verzoeker gestelde vragen en/of gedane verzoeken is derhalve voorbarig en dus niet terecht. Ook op dit punt kan het verzoek tot wraking niet slagen en zal het worden afgewezen.
4.4
Voor zover verzoeker bij brief van 5 oktober 2020 alsmede ter zitting op 9 november 2020 nog andere gronden voor wraking heeft aangevoerd dan die in het verzoek van 10 september 2020 zijn vermeld, gaat de wrakingskamer hieraan voorbij, nu alle feiten of omstandigheden die tot het wrakingsverzoek hebben geleid ingevolge artikel 513, derde lid, Sv tegelijk moeten worden voorgedragen. Anders gezegd, eventuele nieuwe wrakingsgronden na 10 september 2020 zijn niet tijdig ingediend en worden niet in behandeling genomen.
4.5
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking af voor zover het de hiervoor onder 4.2 en 4.3 vermelde wrakingsgronden betreft;
verklaart de verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking voor zover dit betrekking heeft op de wrakingsgronden vermeld onder 4.4.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. A.V.T. de Bie en mr. A.R. Sturhoofd in tegenwoordigheid van mr. A. Paats, griffier, en bij afwezigheid van de voorzitter en de jongste raadsheer ondertekend door de oudste raadsheer en de griffier.