ECLI:NL:GHAMS:2020:3695

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 december 2020
Publicatiedatum
5 januari 2021
Zaaknummer
23-000068-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake overtreding Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot rijden onder invloed van drugs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Roemenië in 1983, was beschuldigd van het besturen van een voertuig onder invloed van cannabis en cocaïne op 29 december 2018 te Heerhugowaard. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor acht maanden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zijn raadsman aanvoerde dat de strikte voorschriften voor bloedonderzoek, zoals vastgelegd in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, niet waren nageleefd. Het hof heeft de zaak onderzocht op zittingen op 1 oktober en 15 december 2020.

Het hof heeft vastgesteld dat de bloedafname op 30 december 2018 heeft plaatsgevonden en dat de monsters niet 'zo spoedig mogelijk' zijn bezorgd bij het laboratorium, wat volgens de raadsman zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting. Het hof oordeelde echter dat de tijdsduur tussen de bloedafname en de ontvangst van de monsters bij het laboratorium niet zodanig was dat dit de geldigheid van het bewijs in gevaar bracht. Het hof heeft de verweren van de raadsman verworpen en geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten.

De strafmaat werd door het hof bevestigd, waarbij het hof de ernst van de feiten en de impact op de verkeersveiligheid in overweging nam. De verdachte had de verkeersveiligheid in gevaar gebracht door onder invloed van drugs te rijden. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot dezelfde straffen als eerder opgelegd door de politierechter, met inachtneming van de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000068-20
datum uitspraak: 29 december 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 96-035478-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1983,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 oktober 2020 en 15 december 2020.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 december 2018 te Heerhugowaard, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegensverkeerswet 1994, te weten cannabis en/of cocaïne, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 4,2 microgram THC per liter bloed en/of 18 microgram cocaïne per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft bepleit dat de strikte voorschriften rond het bloedonderzoek, die zijn neergelegd in het
Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit), niet zijn nageleefd, waardoor bewijsuitsluiting moet volgen en de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe – meer specifiek – het volgende aangevoerd:
( i) Er is niet voldaan aan de voorschriften van artikel 13 onder d van het Besluit. Op grond van dat artikel
moet het afgenomen bloed zo spoedig mogelijk worden bezorgd bij het laboratorium. Het bloed is bij de
verdachte op 30 december 2018 afgenomen, op 4 januari 2019 – als dat door het hof wordt aangenomen
– bij het NFI aangekomen en vervolgens op 11 januari 2019 bij Eurofins Forensics aangekomen.
Geconcludeerd kan worden dat de bezorging van het bloed bij het NFI en bij Eurofins Forensics niet ‘zo
spoedig mogelijk’ heeft plaatsgevonden.
(ii) Daarnaast bepaalt artikel 16 lid 1 van het Besluit dat de onderzoeker het bloedonderzoek binnen
twee weken na ontvangst van het bloed verricht. Het NFI heeft het bloed op 4 januari 2019 ontvangen en
Eurofins Forensics heeft het bloedonderzoek pas op 23 januari 2019 verricht. Daardoor heeft het
onderzoek niet binnen twee weken na ontvangst plaatsgevonden.
Het hof overweegt als volgt.
ad (i)
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit luidt, voor zover hier relevant:
Bij de bloedafname […] is een opsporingsambtenaar aanwezig, die:
d. ervoor zorgt dat de buisjes […]met bloed zo spoedig mogelijk […] worden bezorgd bij het laboratorium bedoeld in artikel 14, tweede lid.
Artikel 14, eerste en tweede lid van het Besluit luidt:
De opsporingsambtenaar formuleert de opdracht voor de onderzoeker die het bloedonderzoek verricht.
De onderzoeker is verbonden aan een laboratorium. Als laboratorium komt alleen in aanmerking:
a.
een laboratorium dat door de Raad voor Accreditatie is geaccrediteerd aan de hand van de algemene criteria voor het functioneren van beproevingslaboratoria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17025 of van criteria die daarmee vergelijkbaar zijn, en deskundig is op het terrein van de bio-analyse, dan wel
b.
een laboratorium dat in het buitenland is gevestigd en door een met de Raad voor Accreditatie vergelijkbare instantie is geaccrediteerd aan de hand van criteria die vergelijkbaar zijn met de criteria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17025, en deskundig is op het terrein van de bio-analyse.
Vooropgesteld moet worden dat van ‘een onderzoek’ als bedoeld in art. 8, vijfde lid WVW 1994 slechts sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd. Tot die waarborgen behoort onder meer dat het afgenomen bloedmonster zonder uitstel wordt toegezonden aan het laboratorium dat met het onderzoek daarvan is belast (vgl. HR 27-10-2020, ECLI:NL:HR:2020:1684).
Het hof stelt op basis van het proces-verbaal rijden onder invloed vast dat de verdachte op
29 december 2018 is gevorderd mee te werken aan een speekseltest. Als resultaat werd gezien een indicatie voor cannabis en cocaïne. Blijkens het formulier ‘aanvraag ten behoeve van Toxicologisch onderzoek van bloed’ is nog op dezelfde datum de aanvraag ten behoeve van toxicologisch onderzoek ondertekend. Vervolgens is door een arts op 30 december 2018 om 00:25 uur bloed afgenomen bij de verdachte. Uit datzelfde formulier blijkt dat het NFI de bloedmonsters van de verdachte op
4 januari 2018 (het hof begrijpt: 2019) heeft ontvangen. Op 11 januari 2019 heeft Eurofins Forensics te Brugge (België) de bloedmonsters ontvangen.
Het hof is van oordeel dat het tijdsverloop tussen de verzending van de bloedmonsters na afname daarvan en de ontvangst daarvan, via het NFI, door Eurofins Forensics dusdanig beperkt is, dat is voldaan aan het in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d van het Besluit vereiste van zo spoedig mogelijke bezorging, in aanmerking genomen dat de bloedafname vlak voor de jaarwisseling plaatsvond.
Deze feitelijke gang van zaken levert geen schending op van de voorschriften zoals die zijn opgenomen in het Besluit en daarmee is voldaan aan hetgeen in artikel 13, eerste lid, onder d, van het Besluit is voorgeschreven. Desalniettemin moet aan de raadsman worden toegegeven dat de kennelijke verschrijving in de datum (4 januari 2018) op voornoemd formulier slordig is te noemen.
ad (ii)
Artikel 16, eerste en tweede lid van het Besluit luidt, voor zover hier relevant:
De onderzoeker, bedoeld in artikel 14, eerste lid, verricht het bloedonderzoek binnen twee weken na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed.
De onderzoeker stelt een in de Nederlandse taal gesteld schriftelijk verslag van het resultaat van het bloedonderzoek op […].
Uit het rapport ‘Drugs in het verkeer’ door Eurofins Forensics van 23 januari 2019 blijkt dat het (fysieke) onderzoek aan het bloed is verricht binnen twee weken nadat de monsters op 11 januari 2019 waren ontvangen, zodat is voldaan aan het voorschrift genoemd in artikel 16, eerste lid, van het Besluit.
Aldus is geen sprake van vormverzuimen. Het hof verwerpt de verweren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 december 2018 te Heerhugowaard, een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis en cocaïne, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed van die bij die aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen, 4,2 microgram THC per liter bloed en
18 microgram cocaïne per liter bloed bedroeg.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00 subsidiair twintig dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van acht maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een auto op de openbare weg onder invloed van THC en cocaïne. Door aldus te handelen heeft de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van drugs de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt. Zeker bij een gecombineerd middelengebruik, zoals hier aan de orde, is sprake van een aanzienlijk groter risico voor de verkeersveiligheid, hetgeen ook is gebleken uit verdachtes rijgedrag op 29 december 2018.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. De straffen die de politierechter heeft uitgesproken lopen daarmee in de pas.
Gelet op de hiervoor omschreven ernst van het feit, de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep ziet het hof geen aanleiding andere straffen op te leggen dan door de rechter in eerste aanleg zijn opgelegd en zoals door de advocaat-generaal zijn geëist.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur danwel hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. F.M.D. Aardema en mr. M.B. de Wit, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 december 2020.
mrs. F.M.D. Aardema en M.B. de Wit zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.