ECLI:NL:GHAMS:2020:3723

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
5 januari 2021
Zaaknummer
23-000438-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling levensgezel en niet-ontvankelijkheid benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van mishandeling van zijn levensgezel, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak in eerste aanleg, omdat hiertegen geen hoger beroep openstaat volgens de wet.

De tenlastelegging in hoger beroep betrof mishandeling van de levensgezel, waarbij de aangeefster verklaarde dat zij door de verdachte en zijn zoon was geslagen en geschopt. De verdachte ontkende deze beschuldigingen en stelde dat hij probeerde de situatie te sussen. Het hof oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen, aangezien de verklaringen van de verdachte en de aangeefster lijnrecht tegenover elkaar stonden en er geen ander bewijs was dat de verklaring van de aangeefster ondersteunde.

Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de mishandeling die de schade zou hebben veroorzaakt. Het hof heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, nu de verdachte werd vrijgesproken van de nieuwe tenlastelegging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000438-19
datum uitspraak: 19 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 13-684486-17 en 13-684347-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1969,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 mei 2020, 9 juni 2020 en 5 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 10 november 2017 tot en met
11 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (zijn levensgezel) [benadeelde], heeft/hebben mishandeld door vernoemde [benadeelde] (met kracht) een of meermalen in haar gezicht/gelaat en/of op/tegen haar hoofd te stompen en/of slaan en/of aan haar haren te trekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken.

Vrijspraak

De aangeefster heeft verklaard dat zij door de verdachte en zijn zoon is geslagen en geschopt terwijl zij in het huis van de verdachte aanwezig was. De verdachte heeft verklaard dat de situatie bij hem thuis weliswaar escaleerde, maar dat hij probeerde de gemoederen te sussen. Hij heeft steeds ontkend de aangeefster te hebben geslagen of geschopt.
De verklaringen van de verdachte en de aangeefster staan gelet op het voorgaande lijnrecht tegenover elkaar. Juist in zaken als deze komt het voor de vraag of sprake is van wettig en overtuigend bewijs voor het tenlastegelegde aan op de vraag in hoeverre er sprake is van overtuigend steunbewijs voor de gedane aangifte ten laste van een verdachte. Naar het oordeel van het hof ontbreekt het hieraan, nu het dossier – buiten de verklaring van de aangeefster – geen enkel aanknopingspunt bevat voor de stelling dat de verdachte de aangeefster heeft geslagen of geschopt. De aanwezigheid van een medische verklaring ten aanzien van het letsel van de aangeefster maakt dit niet anders, nu die letselverklaring geen uitsluitsel geeft over de (eventuele) rol van de verdachte bij de totstandkoming van dat letsel.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

Vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft op 16 november 2017 een vordering ingediend strekkende tot de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 december 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.880,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 400,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van
16 november 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 december 2015, parketnummer 13-684347-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. P.F.E. Geerlings en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 augustus 2020.