ECLI:NL:GHAMS:2020:3724

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
5 januari 2021
Zaaknummer
23-003421-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing naar de rechtbank wegens niet op de hoogte zijn van zittingsdatum in eerste aanleg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 augustus 2020 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was op 3 september 2019 bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 350,00 wegens belediging en bedreiging. De raadsman van de verdachte had echter niet op de hoogte gesteld kunnen worden van de zittingsdatum in eerste aanleg, omdat er nog geen parketnummer aan de zaak was gekoppeld op het moment dat hij zich als raadsman stelde. Dit leidde ertoe dat de raadsman niet aanwezig was bij de zitting, wat in strijd is met de wettelijke vereisten voor een eerlijke rechtsgang. Het hof heeft vastgesteld dat de raadsman niet op de voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de zitting en dat er geen omstandigheden waren die erop wezen dat hij deze datum kende. Hierdoor kon de rechter niet overgaan tot de behandeling van de zaak. Het hof heeft daarom besloten om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank, zodat deze opnieuw kan worden behandeld met inachtneming van het tussenarrest.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003421-19
datum uitspraak: 5 augustus 2020
VERSTEK (niemand verschenen)
Tussenarrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 september 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-129296-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit tussenarrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 augustus 2020.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen voorafgaand aan de zitting schriftelijk door de raadsman is aangevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 4 maart 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk [slachtoffer], in haar tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door haar de woorden toe te voegen: "kankerwijf" en/of "kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;

2.hij op of omstreeks 4 maart 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "ik wacht je na je werk op, ik ga je dood maken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Beoordeling van het verzoek om terugwijzing van de zaak
De raadsman heeft bij appelschriftuur en voorafgaand aan de zitting bij e-mail van 28 juli 2020 – kort samengevat – het hof verzocht de zaak op de voet van artikel 423, tweede lid, Wetboek van Strafvordering terug te wijzen naar de rechtbank Amsterdam op de grond dat hij niet op de hoogte is gebracht van de zittingsdatum in eerste aanleg en daar (dus) ook niet aanwezig is geweest, terwijl hij zich wel als raadsman van de verdachte had gesteld. Bij het emailbericht van 28 juli 2020 is gevoegd een schrijven van de hoofdofficier van justitie het Arrondissementsparket Noord-Holland van 7 januari 2020 gericht aan de raadsman, inhoudende dat zijn klacht dat hij niet als raadsman was gesteld, gegrond is verklaard nu er sprake was van een vergissing.
De advocaat-generaal sluit zich bij voornoemd standpunt van de raadsman aan.
Het hof overweegt als volgt.
Op 7 augustus 2019 heeft de raadsman zich middels het aan het dossier gekoppelde BVH-nummer bij het openbaar ministerie gesteld als raadsman van de verdachte en om stukken verzocht. De raadsman werd vervolgens meegedeeld dat aan genoemd BVH-nummer nog geen parketnummer was gekoppeld, waarop hem werd verzocht zijn verzoek enige tijd later te herhalen. Vervolgens is de verdachte door de rechtbank Amsterdam op 3 september 2019 bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 350,00 ter zake van belediging en bedreiging. De raadsman is niet op de voorgeschreven wijze op de hoogte gesteld van deze zitting en hem was deze zitting evenmin op andere wijze bekend, zodat hij niet is verschenen.
Het hof stelt vast dat daarmee een van de personen die een kernrol vervullen bij het onderzoek ter terechtzitting daar niet is verschenen, terwijl hij niet op de bij wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de dag van de terechtzitting en zich evenmin een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag hem tevoren bekend was, waardoor de rechter niet had mogen toekomen aan de behandeling ten gronde.
Dit brengt mee dat, nu de raadsman een daartoe strekkend verzoek heeft gedaan, toepassing moet worden gegeven aan artikel 423 lid 2 Sv, zodat de zaak zal worden teruggewezen naar de rechtbank.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst de zaak terug naar de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, teneinde met inachtneming van dit tussenarrest recht te doen.
Dit tussenarrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.P. van Heusden, mr. F.M.D. Aardema en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 augustus 2020.
mr. J.W.P. van Heusden is buiten staat dit tussenarrest mede te ondertekenen.