Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Tenlastelegging
zij, op of omstreeks 18 december 2017 te Amsterdam, [benadeelde] heeft mishandeld door deze te krabben in zijn nek, althans op het lichaam.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Guinee, was eerder vrijgesproken van mishandeling door de politierechter. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak. Dit is in lijn met artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat tegen een vrijspraak geen hoger beroep openstaat.
De tenlastelegging betrof een mishandeling die zou hebben plaatsgevonden op 18 december 2017, waarbij de verdachte de benadeelde zou hebben gekrabd in de nek. Het hof heeft de vordering van het openbaar ministerie, die een geldboete van € 500,00 eiste, niet gehonoreerd. Het hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte opzet had om de benadeelde pijn of letsel te bezorgen, en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde mishandeling.
Daarnaast heeft de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend, die in eerste aanleg gedeeltelijk was toegewezen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan de mishandeling. De kosten worden door beide partijen zelf gedragen. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof.