ECLI:NL:GHAMS:2020:3917

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
23-003895-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van ISD-maatregel na vrijspraak in eerdere strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1973 en thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, was in eerste aanleg vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in zaak A. In zaak B en C heeft het hof echter geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van levensmiddelen, waarbij het hof de eerdere vrijspraak in zaak B heeft vernietigd. De verdachte heeft zich niet verzet tegen de oplegging van de ISD-maatregel, maar heeft verzocht om een kortere duur van 20 maanden in plaats van de eerder opgelegde 2 jaar. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals het strafblad van de verdachte en de adviezen van de reclassering. Het hof heeft geconcludeerd dat de ISD-maatregel noodzakelijk is om de kans op recidive te beperken en heeft de duur van de maatregel vastgesteld op 20 maanden, rekening houdend met de stappen die de verdachte tijdens haar voorarrest heeft gezet.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003895-19
datum uitspraak: 22 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2019 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-083794-19 (hierna: zaak A) en 13-684396-18 (hierna: zaak B) en 13-145504-19 (hierna: zaak C), alsmede 13-702535-17 (TUL) en 13-702678-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, locatie Nieuwersluis te Nieuwersluis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan haar in zaak A is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
Zaak B:
zij op of omstreeks 20 september 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een en/of meer levensmiddel(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [winkel 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
(gevoegd parketnummer 13-684521-18):
zij op of omstreeks 10 december 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een pak eieren en/of een (blikje) drank (bier), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [winkel 2] (filiaal [adres 1]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Zaak C:zij op of omstreeks 17 juni 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een fles wijn en/of een of meerdere blik(ken) bier en/of koffiearoma en/of babyvoeding, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan (winkelbedrijf) [winkel 2] (gelegen aan het [adres 2]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Het hof is – anders dan de advocaat-generaal – van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte in de gevoegde zaak (met parketnummer 13-684521-18) in zaak B is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe dat, nu het politiedossier van deze zaak in het ongerede is geraakt, de enkele bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen. De (beschikbaarheid van de) opsomming van bewijsmiddelen in de bijlage bij het vonnis van de rechtbank maakt dat niet anders.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak B en in de zaak C tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak B:zij op 20 september 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen levensmiddelen, toebehorende aan winkelbedrijf [winkel 1].
Zaak C:zij op 17 juni 2019 te Amsterdam een fles wijn en blikken bier
,toebehorende aan winkelbedrijf [winkel 2], gelegen aan het [adres 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen in de zaken B en C meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak B en in de zaak C bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak B en in de zaak C bewezen verklaarde levert op,
telkens:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak B en in de zaak C bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van de ISD-maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van 20 maanden.
De raadsvrouw heeft zich in overleg met de verdachte aangesloten bij hetgeen door de advocaat-generaal is gevorderd. Namens de verdachte heeft zij meegedeeld dat de verdachte zich niet langer verzet tegen oplegging van de ISD-maatregel maar dat de doeleinden die met die maatregel worden beoogd, deels al tijdens de langdurige detentie zijn gerealiseerd – te weten langdurige abstinentie van verdovende middelen –, hetgeen reden zou moeten zijn de maatregel niet voor twee jaar maar voor 20 maanden op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstallen. Winkeldiefstallen zijn hinderlijke feiten, waarvan vooral winkeliers veel overlast en schade ondervinden. Winkelbedrijven die slachtoffer worden van dit soort feiten, worden genoodzaakt extra beveiligingsmaatregelen te nemen, waarvan de kosten worden doorberekend in de goederen die zij verkopen. Aldus is de maatschappij als geheel de dupe van dit soort feiten.
Uit het omvangrijke strafblad van de verdachte van 6 juli 2020 blijkt dat zij eerder veelvuldig is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat opgelegde gevangenisstraffen de verdachte er niet van hebben kunnen weerhouden opnieuw diefstallen te plegen. Om die reden acht het hof het wederom opleggen van een gevangenisstraf niet langer passend.
Het hof heeft kennis genomen van diverse over de verdachte opgemaakte reclasseringsrapporten, waaronder het (ter actualisatie van oudere reclasseringsrapporten opgemaakte) rapport van 15 mei 2020 van [naam 1] en het rapport van 5 juni 2020 van [naam 2], beiden verbonden aan Reclassering Inforsa. In beide rapporten wordt, zoals ook in eerdere reclasseringsrapporten, oplegging van de ISD-maatregel geadviseerd. Die rapporten houden, samengevat, het volgende in.
De verdachte heeft een belast verleden en bij haar is sprake van langdurige verslavingsproblematiek en dakloosheid. Zij pleegt vermogensdelicten om in haar middelengebruik te kunnen voorzien. Haar gebrek aan probleembesef en lijdensdruk houden deze verslaving, en het daarmee gepaarde delictgedrag, in stand. De zorgmijdende houding van de verdachte en haar onderschatting van de wijze waarop zij haar problemen kan controleren, leiden tot een uiterst reëel risico op terugval in middelengebruik en delictgedrag en hebben erin geresulteerd dat eerdere drangkaders geen effect hebben gehad. Binnen de ISD-maatregel kan worden aangestuurd op langdurige klinische verslavingsbehandeling, behandeling van de onderliggende problematiek en aansluitend beschermend wonen. De dwang van deze maatregel maakt dat de verdachte voortdurend wordt gestimuleerd behandeling en begeleiding te accepteren.
Uit het meest recente rapport (van 5 juni 2020) en de toelichting daarop van reclasseringswerker [naam 2], blijkt dat het reeds ondergane voorarrest weliswaar heeft geresulteerd in structuur in het leven van de verdachte en (tijdelijke) abstinentie van verdovende middelen, maar dat de kans op recidive onverminderd groot is. De verdachte is volgens mw. [naam 2] weliswaar gemotiveerd haar leven een andere wending te geven, maar alleen deze motivatie is onvoldoende om haar op het rechte pad te houden, waardoor het van belang is dat voor de verdachte toepasselijke zorginterventies kunnen worden ingezet binnen een kader waaraan zij zich niet kan onttrekken, zodat zij kan worden ondersteund in haar wens en wil te veranderen. Daarbij komt ook gewicht toe aan het feit dat, mede gelet op de zorgmijdende houding van de verdachte, eerst sprake moet zijn van inbedding in de structuur van hulpverlening, voordat die hulpverlening feitelijk resultaat kan hebben.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven dat zij, anders dan voorheen, behoefte heeft aan, en open staat voor, behandeling en begeleiding in het kader van een ISD-maatregel. Zij heeft er blijk van gegeven thans beter te begrijpen wat de ISD-maatregel precies inhoudt, waartoe de maatregel dient en hoe zij op langere termijn profijt van de maatregel kan hebben. De bij haar aanvankelijk aanwezige angst voor deze maatregel is hierdoor sterk verminderd en zij heeft zich op het standpunt gesteld hulp nodig te hebben om aan een stabiele toekomst, met zelfstandige huisvesting en een dagbesteding, te kunnen werken en zodoende te voorkomen dat zij weer in delictgedrag vervalt. Als gevolg van de recente detentie heeft zij hierin reeds de eerste stappen kunnen zetten.
Met de reclassering is het hof van oordeel dat de ISD-maatregel de enige mogelijkheid is de kans op de recidive in voldoende mate te beperken. Aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van die maatregel is voldaan, nu de door de verdachte begane feiten misdrijven betreffen waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, de verdachte in de afgelopen vijf jaren driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen of maatregelen en de onderhavige feiten zijn begaan na de tenuitvoerlegging hiervan. Daarnaast moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en is het hof van oordeel dat de veiligheid van goederen, naast het beëindigen van recidive, het opleggen van de maatregel eist.
In hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting is aangevoerd en overeenkomstig het ter terechtzitting bijgestelde advies van de reclasseringswerker, mw. [naam 2], ziet het hof aanleiding de duur van de ISD-maatregel te beperken, nu de verdachte tijdens het (langdurige) voorarrest reeds de eerste stappen, waaronder detoxificatie, heeft kunnen zetten.
Het hof acht, alles afwegende, een ISD-maatregel voor de duur van 20 maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vorderingen tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 september 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 7 dagen (parketnummer 13-702535-17) en de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 september 2016 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren (parketnummer 13-702678-16). De rechtbank heeft beide vorderingen afgewezen in verband met de oplegging van de ISD-maatregel.
Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat, gelet op de op te leggen ISD-maatregel, de vorderingen tot tenuitvoerlegging dienen te worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-083794-19 (zaak A) tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak B (met parketnummer 13-684521-18) tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak B (met parketnummer
13-684396-18) en in zaak C (met parketnummer 13-145504-19) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een
inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 25 juli 2019,
strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van
27 september 2017, parketnummer 13-702535-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 7
dagen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 25 juli 2019,
strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van
29 september 2016, parketnummer 13-702678-16, voorwaardelijk opgelegde taakstraf van 20 uren.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de datum waarop de verdachte wordt opgenomen in een (zorg-)instelling op grond van de ISD-maatregel.
Adviseert aan de bevoegde instanties
zo spoedig mogelijkna heden
uitvoeringte
geven aan de opgelegde maatregel (ISD), nu door de verdediging en het openbaar ministerie te kennen is gegeven dat
geen beroep in cassatiezal worden ingesteld.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. J.W.P. van Heusden en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 juli 2020.
Mr. A.M. van Woensel en mr. J.J.J. Schols zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.