ECLI:NL:GHAMS:2020:3918

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
23-002510-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in drugszaken op basis van onbetrouwbare stemherkenningen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1991 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne in de periode van 4 december 2018 tot en met 28 februari 2019 in de gemeente Zaanstad. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin de verdachte was vrijgesproken. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van zes maanden en verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 3.106,20, gebaseerd op stemherkenningen van verbalisanten die de verdachte hadden herkend in gesprekken over drugs met medeverdachte [medeverdachte].

De verdediging stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen en dat de stemherkenningen niet betrouwbaar waren. Het hof oordeelde dat de stemherkenningen van de verbalisanten niet bruikbaar waren voor het bewijs, omdat er onvoldoende informatie was over de grondslag van de herkennning. Het hof concludeerde dat het dossier onvoldoende bewijs bevatte om tot een bewezenverklaring te komen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.

Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en gelastte de teruggave van het in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte. De uitspraak benadrukt de noodzaak van betrouwbaar bewijs in strafzaken, vooral wanneer het gaat om stemherkenning als bewijsvoering.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002510-19
datum uitspraak: 5 augustus 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 19 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-050405-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 4 december 2018 tot en met 28 februari 2019 in de gemeente Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof weliswaar tot dezelfde beslissing komt als de rechtbank, maar de motivering van die beslissing op onderdelen afwijkt van die van de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft, naast partiële vrijspraak van een deel van de tenlastegelegde periode, gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest. Hij heeft daartoe - onder verwijzing naar de appelmemorie van de officier van justitie van 12 juli 2019 - het volgende aangevoerd. De stemherkenningen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , die beiden de verdachte hebben herkend als degene die gesprekken over drugs voerde met medeverdachte [medeverdachte] , zijn voldoende betrouwbaar en dus bruikbaar voor het bewijs. [verbalisant 1] had eerder in een ander onderzoek veel OVC-opnamen beluisterd waarin de verdachte als gespreksdeelnemer te horen was. Daarnaast kan één van de telefoonnummers die aan de verdachte kan worden toegeschreven, worden gekoppeld aan een telefoontoestel dat in de auto van de verdachte is aangetroffen na zijn aanhouding op 28 februari 2019. Dat de verdachte het tenlastegelegde feit tezamen en in vereniging met de medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd kan worden afgeleid uit de tapgesprekken, die duiden op een gezamenlijke handel in verdovende middelen. Het is ongeloofwaardig dat de verdachte zich geen enkel telefoonnummer zou kunnen herinneren, terwijl opsporingsambtenaren zijn stem hebben herkend en hij meerdere telefoons in gebruik had.
Voorts heeft de advocaat-generaal verbeurdverklaring gevorderd van het onder de verdachte inbeslaggenomen en niet teruggeven geldbedrag van € 3.106,20.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte – overeenkomstig het vonnis van de politierechter – moet worden vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het dossier bevat onvoldoende bewijs voor de conclusie dat de verdachte op 28 februari 2019 – de dag dat hij werd aangehouden – cocaïne aan medeverdachte [medeverdachte] heeft verkocht. Indien dat wel mocht worden aangenomen, dan kan geen sprake zijn van medeplegen van de verdachte met [medeverdachte] .
In de daaraan voorafgaande periode zijn met de telefoon(nummer)s die aan de verdachte kunnen worden toegeschreven geen gesprekken gevoerd waaruit voortvloeit of kan worden afgeleid dat deze over dealen in cocaïne gaan. Onder de verdachte zijn bovendien geen goederen aangetroffen die hem in verband kunnen brengen met de handel in verdovende middelen. Verder kunnen de stemherkenningen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] niet voor het bewijs worden gebezigd. De stemherkenning van [verbalisant 1] is onvoldoende betrouwbaar nu deze is gebaseerd op OVC-gesprekken van langere tijd geleden in een ander strafrechtelijk onderzoek. De stemherkenning van [verbalisant 2] is evenmin betrouwbaar, nu deze is gebaseerd op hetgeen collega [verbalisant 1] haar over de verdachte heeft verteld.

Vrijspraak

Het hof overweegt als volgt.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft de stem van de verdachte herkend op basis van OVC-opnamen in een ander strafrechtelijk onderzoek. Naar aanleiding van deze stemherkenning heeft [verbalisant 1] meermalen de stem van de verdachte herkend in telefoongesprekken die lijken te gaan over de handel in verdovende middelen in het onderhavige onderzoek. Verbalisant [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat [verbalisant 1] tegen haar had gezegd dat zij de gebruiker van één van de getapte telefoonnummers herkende als zijnde de verdachte. Het hof leidt hieruit af dat [verbalisant 2] naar aanleiding van deze aan haar medegedeelde conclusie van [verbalisant 1] de stem van de verdachte meermalen heeft herkend in telefoongesprekken.
Het hof stelt voorop dat een stemherkenning die (mede) is gebaseerd op informatie van een ander over de ‘eigenaar’ van die stem, niet zonder meer als onbetrouwbaar of als onbruikbaar voor het bewijs behoeft te worden aangemerkt. Ook de omstandigheid dat opsporingsambtenaren (doorgaans) geen wetenschappelijk onderlegde deskundigen zijn op het gebied van stemherkenning noopt niet zonder meer tot een dergelijke conclusie.
Het hof is echter van oordeel dat het proces-verbaal van [verbalisant 1] over de (eerste) stemherkenning onduidelijkheden bevat. De verdachte bevond zich kennelijk gedurende deze OVC-gesprekken (in dat andere onderzoek) met anderen in een auto waarbij niet duidelijk is hoeveel stemmen/gesprekspartners zijn gehoord noch of een of meer stemmen onderscheidende kenmerken hadden. Het dossier bevat – behoudens de omstandigheid dat [verbalisant 1] in dat andere onderzoek ‘vaak’ heeft geluisterd naar de stem van de verdachte – onvoldoende informatie over de grondslag van het toeschrijven van de (herkende) stem aan de verdachte. Voor het hof is daarom onvoldoende duidelijk geworden op grond waarvan [verbalisant 1] de stem die zij eerder had gehoord in de OVC-gesprekken koppelde aan de stem van de verdachte in de afgeluisterde telefoongesprekken in de onderhavige zaak. Gelet hierop zijn deze stemherkenningen door [verbalisant 1] niet bruikbaar voor het bewijs.
Hiermee komt ook de grondslag aan de stemherkenning(en) van [verbalisant 2] te ontvallen. Hoewel het heel wel mogelijk is dat [verbalisant 2] meermalen terecht de stem heeft herkend van een persoon die deelnam aan de telefoongesprekken, borduurt haar conclusie dat het om de stem van de verdachte gaat, voort op de (onbruikbare) stemherkenningen van [verbalisant 1] . Dat maakt dat de stemherkenningen door [verbalisant 2] evenmin bruikbaar zijn voor het bewijs.
Het hof is van oordeel dat het dossier ook overigens onvoldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen. Het hof overweegt daartoe dat een groot deel van de telefoongesprekken, waaraan de verdachte zou hebben deelgenomen, niet onmiskenbaar gaan over (de handel in) verdovende middelen. Ook zijn onder de verdachte geen goederen aangetroffen die duiden op de handel in verdovende middelen. Ten slotte overweegt het hof dat de ontmoeting tussen de verdachte en [medeverdachte] op 28 februari 2019, waarna de verdachte is aangehouden met een grote hoeveelheid contant geld en [medeverdachte] met een hoeveelheid verdovende middelen, weliswaar een belastende omstandigheid is die om een verklaring schreeuwt, maar onvoldoende is om te concluderen dat sprake is van wettig en overtuigend bewijs.
Gelet op het voorgaande zal het hof de verdachte vrijspreken van het aan hem tenlastegelegde.

Beslag

Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde dient naar het oordeel van het hof het onder de verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven geldbedrag van € 3.106,20 te worden geretourneerd aan de verdachte.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan de verdachtevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag ter hoogte van € 3.106,20.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. J.W.P. van Heusden en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
5 augustus 2020.
Mr. A.M. van Woensel en mr. J.J.J. Schols zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]