In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van schuldheling van horeca-apparatuur, waaronder koffiezetapparaten en een koelkast, die hem te koop werden aangeboden door een tussenpersoon. De tenlastelegging betreft de periode van 22 tot en met 25 april 2017, waarin de verdachte goederen heeft verworven, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze goederen van misdrijf afkomstig waren.
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen sprake is van heling, omdat de goederen niet van diefstal afkomstig zouden zijn en heeft een alternatief scenario geschetst van faillissementsfraude door de aangever. Het hof heeft echter geoordeeld dat het door de verdediging geschetste scenario onvoldoende aannemelijk is gemaakt. De verdachte kon niet voldoende informatie geven over de tussenpersoon van wie hij de goederen had gekocht, en de facturen die hij overlegde bleken vals te zijn.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling, omdat hij de goederen voor een veel lagere prijs had gekocht dan de nieuwwaarde en niet kon aantonen dat hij aan zijn onderzoeksplicht had voldaan. De verdachte is eerder strafrechtelijk veroordeeld en het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren.