ECLI:NL:GHAMS:2020:4002

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
23-000595-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldheling van horeca-apparatuur en onderzoeksplicht van de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van schuldheling van horeca-apparatuur, waaronder koffiezetapparaten en een koelkast, die hem te koop werden aangeboden door een tussenpersoon. De tenlastelegging betreft de periode van 22 tot en met 25 april 2017, waarin de verdachte goederen heeft verworven, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze goederen van misdrijf afkomstig waren.

De verdediging heeft aangevoerd dat er geen sprake is van heling, omdat de goederen niet van diefstal afkomstig zouden zijn en heeft een alternatief scenario geschetst van faillissementsfraude door de aangever. Het hof heeft echter geoordeeld dat het door de verdediging geschetste scenario onvoldoende aannemelijk is gemaakt. De verdachte kon niet voldoende informatie geven over de tussenpersoon van wie hij de goederen had gekocht, en de facturen die hij overlegde bleken vals te zijn.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling, omdat hij de goederen voor een veel lagere prijs had gekocht dan de nieuwwaarde en niet kon aantonen dat hij aan zijn onderzoeksplicht had voldaan. De verdachte is eerder strafrechtelijk veroordeeld en het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000595-18
Datum uitspraak: 11 maart 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen
het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 7 februari 2018 in de strafzaak
onder parketnummer 15-241284-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte
en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 22 april 2017 tot en met 25 april 2017 te Landsmeer, althans in Nederland, goederen te weten een of meer koffiezetapparaten, een koffiemolen, een koelkast, althans keukenapparatuur, heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich niet met het vonnis kan verenigen.

Bewijsmotivering

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft aangevoerd dat er geen sprake is van heling, omdat er geen gronddelict is: de door de verdachte gekochte goederen waren niet van diefstal afkomstig. Er zou - aldus het door
de verdediging geschetste alternatieve scenario - sprake zijn van faillissementsfraude door de aangever, waarbij valse aangifte van diefstal is gedaan. De spullen zouden door de aangever middels een tussenpersoon aan de verdachte zijn verkocht. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat als er al sprake is van een gronddelict, dat dan de verdachte heeft voldaan aan zijn onderzoekplicht, er was sprake van een marktconforme prijs gelet op het feit dat het tweedehands goederen waren en ook heeft de verdachte facturen ontvangen van een op het oog valide bedrijf.
Het hof overweegt dat het door de verdediging geschetste alternatieve scenario onvoldoende aannemelijk is geworden. Ter onderbouwing hiervan is enkel verwezen naar twee krantenartikelen die de verdediging heeft overgelegd maar in die artikelen is alleen gewezen op de wijze van financiering van het restaurant waar genoemde goederen zijn gestolen, maar niet(s) over de diefstal zelf. Gelet op de aard en de inhoud vormen deze artikelen onvoldoende steun voor het door de verdediging geschetste scenario. Nu verdere aanknopingspunten ontbreken gaat het hof aan dit scenario voorbij.
Subsidiair is aangevoerd dat de verdachte niet wist of hoefde te vermoeden dat de goederen uit misdrijf afkomstig waren en dat hij aan zijn onderzoekplicht heeft voldaan.
De verdachte heeft verklaard dat hij de goederen heeft gekocht van ene ‘[naam]’. De verdachte kan echter nauwelijks meer informatie geven over deze [naam] – waar hij toch al meerdere keren mee gehandeld zou hebben, zo heeft de verdachte in hoger beroep verklaard – dan zijn naam en een telefoonnummer. Dit telefoonnummer blijkt echter bij controle door de politie van iemand anders dan [naam] te zijn. Voorts kan de verdachte zich niet herinneren op welke plek in Amsterdam [naam] de goederen heeft geleverd, blijken de facturen die de verdachte heeft overgelegd van de aankoop vals te zijn en heeft de verdachte naar eigen zeggen contant betaald en is ook dit niet te controleren. Bovendien heeft de verdachte de goederen ver onder de nieuwwaarde gekocht – de verdachte denkt dat hij ieder goed een paar duizend onder de normale prijs heeft betaald – hoewel het ongebruikte producten betrof.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden had de verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden
dat de goederen van misdrijf afkomstig waren en zal de impliciet subsidiair tenlastegelegde schuldheling dan ook wettig en overtuigend bewezen verklaard worden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan,
met dien verstande dat:
hij in de periode van 22 april 2017 tot en met 25 april 2017 te Landsmeer, koffiezetapparaten, een koffiemolen en een koelkast, heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het
door misdrijf verkregen goederen betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Schuldheling,
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf weken waarvan zes weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht bij een veroordeling geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdachte is sinds 2017 niet meer met justitie in aanraking gekomen, hij heeft werk en inkomen, wordt binnen enkele weken vader en is bereid een taakstraf uit te voeren. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is gelet op de persoonlijke omstandigheden niet passend.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling van horeca-apparatuur die hem te koop werd aangeboden door een tussenpersoon. Hierdoor heeft de verdachte een afzetmarkt gecreëerd voor van misdrijf afkomstige goederen en daarmee het plegen van misdrijven bevorderd. Bovendien heeft de verdachte door zijn handelswijze geprofiteerd van misdrijven gepleegd door een ander. Het hof merkt voorts op dat het om goederen gaat met een hoge waarde.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 februari 2020 is hij eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Koffiezetapparaat (Omschrijving: SAN Remo Vereona)
1. STK Koelkast (Omschrijving: Gamko)
4 STK Koffiemolen (Omschrijving: San Remo 70 Evo)
1. STK Koffiezetapparaat (Omschrijving: zwart, merk San Remo Verona).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. S. Clement, mr. A.M. van Amsterdam en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid
van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 11 maart 2020.
mr. A.M. van Amsterdam is buiten staat dit arrest te onderteken.