ECLI:NL:GHAMS:2020:4003

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
23-003850-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belemmering van toezichthouder en niet voldoen aan politie vordering in geschil met gemeente over woonboot

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1961, werd beschuldigd van het belemmeren van een toezichthouder en het niet voldoen aan een vordering van een politieagent. De zaak is ontstaan uit een langdurig geschil tussen de verdachte en de gemeente Amsterdam over de woonboot en de bijbehorende tuin van de verdachte. De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat de toezichthouder niet bevoegd was om zijn tuin te betreden, omdat er geen machtiging was op basis van de Algemene Wet op het Binnentreden (Awbi). Het hof heeft echter geoordeeld dat de toezichthouder, op basis van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb), bevoegd was om de tuin te betreden voor het verrichten van (grond)metingen, aangezien dit niet als een woning wordt beschouwd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de toezichthouder heeft belemmerd door deze weg te duwen en niet te voldoen aan de vordering van de politieagent. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastelegging. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van veertien uren met een proeftijd van één jaar. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de langdurige geschillen tussen de verdachte en de gemeente, maar oordeelde dat dit het handelen van de verdachte niet rechtvaardigde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003850-18
Datum uitspraak: 11 maart 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen
het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 oktober 2018 in de strafzaak
onder parketnummer 13-106719-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 juli 2019 en 26 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk enige handeling, gedaan door een ambtenaar, te weten [slachtoffer], inspecteur en handhaver in dienst van de gemeente Amsterdam, belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot
het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, ondernomen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, (te weten het verrichten van (grond)metingen), heeft belet, belemmerd en/of verijdeld,
door voornoemde [slachtoffer], toen en daar, een of meermalen, weg te duwen
en/of
opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering, een of meermalen, mondeling gedaan door [verbalisant], brigadier van de nationale politie, eenheid Amsterdam, (in uniform gekleed en) met bureaudienst belast, inhoudende het maken van ruimte voor dan wel gelegenheid te geven aan voornoemde [slachtoffer] tot/voor het verrichten van (grond)metingen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich niet met het vonnis kan verenigen.

Bewijsmotivering

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte gesteld dat hij vrijgesproken moet worden. Toezichthouder [slachtoffer] was niet bevoegd de tuin van de verdachte te betreden. Gevraagd naar zijn bevoegdheid heeft [slachtoffer] een pasje laten zien aan de verdachte, waarna de verdachte contact heeft opgenomen met de manager van [slachtoffer] – die het pasje heeft getekend – en die manager verwees naar schijnmandaten. Bovendien is voor het binnentreden een machtiging vereist op de Algemene Wet op het Binnentreden (Awbi). De verdachte heeft [slachtoffer] naar een dergelijke machtiging gevraagd en [slachtoffer] kon zo’n machtiging niet tonen. Ook op grond van het ontbreken van een dergelijke machtiging was [slachtoffer] niet bevoegd de tuin te betreden, omdat de tuin volgens de verdachte onderdeel is van zijn woning. Verder is er sprake van detournement de pouvoir, omdat [slachtoffer] op basis van een publiekrechtelijke bevoegdheid de tuin van de verdachte heeft betreden om gegevens te verzamelen voor de privaatrechtelijke contractbesprekingen tussen de verdachte en de gemeente Amsterdam. Een wettige en overtuigende bewezenverklaring kan dus niet volgen.
Het hof overweegt het volgende ten aanzien van de bevoegdheid van [slachtoffer]. Op grond van
artikel 5:15 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) is een toezichthouder zonder toestemming van de bewoner, bevoegd elke plaats te betreden, dit met uitzondering van een woning. Hierbij verschaft
de toezichthouder zich zo nodig toegang met behulp van de sterke arm. Uit artikel 5:11 Awb volgt dat
onder een toezichthouder wordt verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Bij de uitoefening van zijn taak draagt een toezichthouder een legitimatiebewijs bij zich, dat is uitgegeven door het bestuursorgaan onder verantwoordelijkheid waarvan de toezichthouder werkzaam
is, zie artikel 5:12 Awb. Uit het dossier volgt dat [slachtoffer] een toezichthouderpas heeft waaruit zijn bevoegdheden als toezichthouder blijken en ook staat op de pas ten aanzien van welke wetten [slachtoffer] bevoegd is tot toezicht op de naleving daarvan. [slachtoffer] is onder meer bevoegd tot toezicht op de naleving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Uit het dossier volg dat [slachtoffer] ter plekke was voor de inventarisatie en de vastlegging van de bestaande situatie aan de [adres] ten aanzien van alle op het dijklichaam aanwezige bouwwerken/voorzieningen en aanhorigheden, nu het in de Wabo verboden is om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen dat in strijd is met het bestemmingsplan. Tijdens de inventarisatie van [slachtoffer] ter plaatse is vervolgens gebleken dat het gebruik van de grond door (onder andere) de verdachte in strijd was met het geldende bestemmingsplan.
Gelet op het feit dat [slachtoffer] als toezichthouder bevoegd was toezicht te houden op naleving van de Wabo, mocht hij op grond van artikel 5:15 Awb de tuin van de verdachte betreden.
Het hof merkt voorts op dat een machtiging op grond van de Awbi is vereist bij het binnentreden van een woning. Nu de toezichthouder in de onderhavige zaak slechts de tuin van de verdachte wilde betreden en niet de woning van de verdachte, was een dergelijke machtiging niet vereist.
Ten aanzien van het verweer betreffende detournement de pouvouir merkt het hof op dat het misbruik van een publiekrechtelijke bevoegdheid van de gemeente voor een privaatrechtelijke kwestie een
(blote) veronderstelling is van de verdachte die hij verder niet heeft weten te staven. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat [slachtoffer] een vooraf schriftelijk aangekondigde inventarisatie van het gedeelte van de oever bij de woonboot van de verdachte wilde uitvoeren. [slachtoffer] had de dienstopdracht de aanwezige bouwwerken en voorwerpen te inventariseren. De publiekrechtelijke bevoegdheid de tuin van de verdachte te betreden is derhalve gebruikt voor de uitoefening van een publiekrechtelijke taak, namelijk de inventarisatie van de aanwezige bouwwerken.
Tot slot overweegt het hof dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verbalisant [verbalisant] tweemaal heeft gevorderd dat de verdachte toegang zou verlenen aan [slachtoffer], maar dat de verdachte demonstratief in de opening van zijn tuin bleef staan zodat [slachtoffer] de tuin niet in kon. Vervolgens heeft de verdachte de rolmaat uit de hand van [slachtoffer] getrokken, zoals zowel
[slachtoffer] als de verdachte verklaren.
Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof het feit wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan,
met dien verstande dat:
hij op 1 juni 2018 te Amsterdam, opzettelijk enige handeling, gedaan door een ambtenaar, te weten
[slachtoffer], inspecteur en handhaver in dienst van de gemeente Amsterdam, belast met de uitoefening van enig toezicht, ondernomen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, (te weten het verrichten van (grond)metingen), heeft belemmerd door voornoemde [slachtoffer], toen en daar, weg te duwen
en
opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering, mondeling gedaan door [verbalisant], brigadier van de nationale politie, eenheid Amsterdam, in uniform gekleed, inhoudende het maken van ruimte voor dan wel gelegenheid te geven aan voornoemde [slachtoffer] tot het verrichten van (grond)metingen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk enige handeling, door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belemmeren
en
opzettelijk niet voldoen aan een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van veertien uren met een proeftijd van één jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als
door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de [verbalisant] van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het belemmeren van een toezichthouder en het niet voldoen aan een vordering van een politieagent. Het is het hof op basis van de stukken duidelijk geworden dat er reeds jaren lang geschillen bestaan tussen de verdachte en de gemeente over de woonboot en bijbehorende tuin van de verdachte. Deze juridische strijd rechtvaardigt het handelen
van de verdachte niet. Met de rechtbank, en in navolging van de vordering van de advocaat-generaal,
is het hof van oordeel dat een voorwaardelijke straf dient te worden opgelegd die fungeert als een stok achter de deur om de verdachte te verhinderen zich nogmaals schuldig te maken aan deze of soortgelijke strafbare feiten.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 februari 2020
is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 184 van het
Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
14 (veertien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. P. Greve, mr. S. Clement en mr. A.M. van Amsterdam, in tegenwoordigheid
van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 11 maart 2020.
mr. A.M. van Amsterdam wordt buiten staat verklaard.