In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1961, werd beschuldigd van het belemmeren van een toezichthouder en het niet voldoen aan een vordering van een politieagent. De zaak is ontstaan uit een langdurig geschil tussen de verdachte en de gemeente Amsterdam over de woonboot en de bijbehorende tuin van de verdachte. De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat de toezichthouder niet bevoegd was om zijn tuin te betreden, omdat er geen machtiging was op basis van de Algemene Wet op het Binnentreden (Awbi). Het hof heeft echter geoordeeld dat de toezichthouder, op basis van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb), bevoegd was om de tuin te betreden voor het verrichten van (grond)metingen, aangezien dit niet als een woning wordt beschouwd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de toezichthouder heeft belemmerd door deze weg te duwen en niet te voldoen aan de vordering van de politieagent. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastelegging. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van veertien uren met een proeftijd van één jaar. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de langdurige geschillen tussen de verdachte en de gemeente, maar oordeelde dat dit het handelen van de verdachte niet rechtvaardigde.