ECLI:NL:GHAMS:2020:4016

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
23-001378-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2019. De verdachte was beschuldigd van mishandeling van zijn toenmalige vriendin op 24 april 2018 te Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de benadeelde partij meermalen in het gezicht en tegen het lichaam heeft geslagen, wat heeft geleid tot pijn en letsel bij het slachtoffer. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de impact op het slachtoffer, die angstklachten en gevoelens van onveiligheid heeft ervaren. De verdachte heeft blijk gegeven van enig inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen, wat in strafmatigende zin is meegewogen. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 500,00, ter compensatie van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering voor het overige afgewezen, omdat deze de grenzen van de billijkheid te buiten ging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001378-19
datum uitspraak: 19 maart 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-111604-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1973,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 maart 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 april 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde] eenmaal of meermalen (met kracht) in/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de kaak en/of de oogkas en/of de ribben en/of de schouder(s) en/of de arm(en) te stompen en/of te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot enigszins andere beslissingen komt met betrekking tot de bewezenverklaring en de strafoplegging en een andere beslissing neemt op de vordering van de benadeelde partij dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 april 2018 te Amsterdam [benadeelde] heeft mishandeld door [benadeelde] meermalen tegen het gezicht, de oogkas, de ribben en de schouder te stompen en/of te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis, behoudens de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, wordt bevestigd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in zijn woning schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige vriendin. Daarbij heeft haar meermalen in het gezicht en tegen het lichaam geslagen. Door zo te handelen heeft hij een voor haar intimiderende en angstige situatie geschapen en haar pijn en letsel bezorgd. Gebleken is dat het slachtoffer ten gevolge van dit incident geruime tijd met angstklachten en gevoelens van onveiligheid is komen te kampen. Daarbij komt dat haar dit is aangedaan door een persoon bij wie zij zich (bij uitstek) geborgen had moeten kunnen wanen.
Mede gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen van relationeel geweld plegen te worden uitgesproken acht het hof een onvoorwaardelijke taakstraf als opgelegd door de rechtbank in beginsel passend.
In strafmatigende zin weegt het hof echter mee dat de verdachte er blijk van heeft gegeven inmiddels enig inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen te hebben verkregen en dat door de kring van het slachtoffer en haar familie op
social mediade nodige ruchtbaarheid aan het incident is gegeven, waarbij de verdachte herkenbaar in beeld is gebracht en zijn naam is genoemd. Dit laatste heeft er onder meer toe geleid dat de verdachte, die werkzaam is als personal trainer, heeft moeten stoppen met zijn werkzaamheden op een sportschool en dat hij cliënten heeft misgelopen en nog altijd misloopt. Het hof ziet hierin aanleiding om een gedeelte van de door de rechtbank opgelegde taakstraf in voorwaardelijke vorm te gieten. Daaraan zal een relatief korte proeftijd worden gekoppeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 100 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk, passend en geboden. In het voorgaande ligt besloten dat het hof in hetgeen door de raadsvrouw in het kader van de strafmaat is aangevoerd geen reden ziet een (nog) lagere straf op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,00 ter compensatie van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. Zij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag € 750,00.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de toe te wijzen vergoeding van immateriële schade een bedrag van € 350,00 niet te boven mag gaan.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, waarbij is betrokken dat het optreden van dergelijke schade en het causale verband daarvan met het tenlastegelegde van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd zijn betwist. De begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid in dit geval schatten op € 500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de gewelddadige en intimiderende aard van het handelen van de verdachte en de aard en ernst van de inbreuk die daarmee op de lichamelijke integriteit en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer is gemaakt en op de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen is toegekend. De verdachte is tot € 500,00 tot vergoeding van schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voor het overige gaat de vordering de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering in zoverre zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de
Staat,ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 24 april 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. F.M.D. Aardema en mr. B. van der Werf, in tegenwoordigheid van
mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 maart 2020.
mr. B. van der Werf is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]