ECLI:NL:GHAMS:2020:4081

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
23-000693-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afpersing van een minderjarige met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2002, was eerder veroordeeld voor afpersing van een dertienjarige jongen op 22 maart 2019 in Amsterdam. De kinderrechter had de verdachte een werkstraf van 120 uren opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof tot de conclusie kwam dat de verdachte een mes had gebruikt tijdens de beroving, wat niet door de kinderrechter was vastgesteld. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, met bijzondere voorwaarden waaronder hulpverlening en een contactverbod met het slachtoffer. De verdachte is als eerste overtreding aangemerkt en heeft geen eerdere strafrechtelijke veroordelingen. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, gedeeltelijk toegewezen. De totale schadevergoeding is vastgesteld op € 1.657,24, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de verdachte verplicht om dit bedrag te betalen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000693-20
datum uitspraak: 15 september 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-146525-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2020 en 1 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 22 maart 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op Gulden Kruis, in elk geval op of aan de openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas (merk Stone Island) en/of een telefoon (merk Apple, type iPhone 6) en/of een bijbehorende code om voornoemde telefoon te ontgrendelen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan voornoemde [benadeelde] toebehoorde, immers heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s) eenmaal of meermalen
- voornoemde [benadeelde] vastgepakt en/of (vervolgens) tegen voornoemde [benadeelde] gezegd dat voornoemde [benadeelde] met verdachte en/of zijn mededader(s) moest meelopen, omdat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde [benadeelde] anders zou(den) steken, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- voornoemde [benadeelde] een steeg ingeduwd en/of
- ( vervolgens) voornoemde [benadeelde] bij de kraag gepakt en/of (vervolgens) voornoemde [benadeelde] (dreigend) de woorden toegevoegd: "Doe je jas uit en waar is je telefoon. Geef je jas en de code van je telefoon. Anders steek ik je neer.", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- ( daarbij) een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, aan voornoemde [benadeelde] getoond en/of voorgehouden en/of
- ( vervolgens) (met platte hand) op de borst, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde], geslagen en/of (daarbij)
voornoemde [benadeelde] (dreigend) de woorden toegevoegd: "Eigenlijk hebben we de opdracht gekregen om jou te steken. Maar ik gun het je omdat ik je een beetje ken.", althans woorden van gelijke aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter. Het hof is namelijk – anders dan de kinderrechter – van oordeel dat door de verdachte ook een mes is gebruikt bij de beroving.

Bewijsoverweging

Verweer ten aanzien van de telefoon
Uit de verschillende in het dossier opgenomen processen-verbaal blijkt naar het oordeel van het hof voldoende dat alleen de eerste veertien cijfers van een IMEI-nummer identificerend zijn. Nu de eerste veertien cijfers van het IMEI-nummer van de telefoon in gebruik bij aangever overeenkomen met de eerste veertien cijfers van de telefoon die later is aangetroffen op de school van de verdachte in een enveloppe met zijn naam erop stelt het hof vast dat het om dezelfde telefoon gaat. Aan de verklaring van de verdachte op dit punt – dat hij de telefoon van een nichtje had gekregen – hecht het hof geen geloof nu hij deze op geen enkele manier heeft willen onderbouwen en deze ook overigens geen steun vindt in het dossier.
Het verweer wordt verworpen.
Bewijsoverweging met betrekking tot het mes
Anders dan de kinderrechter en verdediging acht het hof bewezen dat de verdachte een mes heeft gebruikt bij de beroving. Tot dit oordeel komt het hof omdat niet alleen de aangever verklaart dat de verdachte een mes bij zich had (en dit tijdens de beroving heeft getoond), maar ook omdat de getuige [getuige] heeft verklaard dat de verdachte de getuige zelf vlak voorafgaand aan de beroving heeft bedreigd waarbij de verdachte naar zijn achterzak greep en een handvat van vermoedelijk een mes te zien was.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 22 maart 2019 te Amsterdam op de openbare weg tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas (merk Stone Island) en een telefoon (merk Apple, type iPhone 6) en een bijbehorende code om voornoemde telefoon te ontgrendelen, in elk geval enig goed, dat aan [benadeelde] toebehoorde, immers hebben de verdachte en zijn mededader
- [benadeelde] vastgepakt en vervolgens tegen [benadeelde] gezegd dat [benadeelde] met de verdachte en zijn mededader moest meelopen, omdat hij, de verdachte, [benadeelde] anders zou steken en
- [benadeelde] een steeg ingeduwd en
- vervolgens [benadeelde] bij de kraag gepakt en vervolgens [benadeelde] dreigend de woorden toegevoegd: "Doe je jas uit en waar is je telefoon. Geef je jas en de code van je telefoon. Anders steek ik je neer.",
- daarbij een mes aan [benadeelde] getoond en
- vervolgens met platte hand op de borst van [benadeelde] geslagen en daarbij [benadeelde] dreigend de woorden toegevoegd: "Eigenlijk hebben we de opdracht gekregen om jou te steken. Maar ik gun het je omdat ik je een beetje ken.".
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen jeugddetentie waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar, waarbij als bijzondere voorwaarden zijn opgelegd dat de verdachte meewerkt aan de door Jeugdbescherming Regio Amsterdam noodzakelijk geachte hulpverlening, waaronder [hulpverlening], naar school en stage gaat conform zijn rooster en meewerkt aan het hebben van positieve dagbesteding. Daarnaast heeft de kinderrechter via een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht een contactverbod met [benadeelde] voor de duur van 1 jaar opgelegd en vervangende hechtenis bevolen, waarbij de duur van de vervangende hechtenis is bepaald op 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, en tevens de dadelijke uitvoerbaarheid hiervan bevolen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte – onder aanvulling van een bijzondere voorwaarde - zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de kinderrechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de gewelddadige beroving van een dertienjarige jongen. De verdachte heeft het jonge slachtoffer op school opgezocht en hem gedwongen mee te lopen. Daarna heeft hij het slachtoffer bedreigd met geweld en hem zo gedwongen zijn jas, telefoon en de code van zijn telefoon af te geven. Om zijn dreigement kracht bij te zetten heeft hij het slachtoffer een mes getoond. Met zijn handelen heeft de verdachte een verregaande inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Blijkens de toelichting op de vordering tot schadevergoeding is het slachtoffer nog steeds erg angstig, ondergaat hij een traumabehandeling en is hij vanwege zijn onveiligheidsgevoel van school en sportclub veranderd. Daarnaast wakkeren dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid in de wijk en in de samenleving aan. Het hof rekent dit de verdachte sterk aan. Hij neemt daarvoor geen verantwoordelijkheid.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 augustus 2020 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. De verdachte is daarom aan te merken als
first offender.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de adviezen van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JRA). Ter zitting heeft JRA naar voren gebracht dat het ondanks een aantal tegenslagen goed gaat met de verdachte. Hij heeft het eerste niveau van zijn opleiding [opleiding 1] aan het [school] afgerond en is onlangs begonnen met [opleiding 2]. Zijn vrije tijd besteedt hij aan het geven van [hobby 1] en het maken van [hobby 2], en hij heeft afscheid genomen van negatieve contacten. Hij werkt goed en trouw mee met de hulpverlening van [hulpverlening] en [stichting], en heeft zich zowel op persoonlijk vlak als binnen het gezin positief ontwikkeld.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), waaronder het rapport van 8 juni 2020. Ter zitting heeft de Raad zich aangesloten bij hetgeen door de JRA naar voren is gebracht. Geadviseerd wordt om de begeleiding voort te zetten en de eerder door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarden te verbinden aan een deels voorwaardelijke werkstraf. Daarnaast wordt oplegging van een contactverbod met de aangever geadviseerd.
In het vorenstaande ziet het hof aanleiding om naast de bijzondere voorwaarden zoals gevorderd door de advocaat-generaal als bijzondere voorwaarde tevens op te leggen dat de verdachte meewerkt aan de hulpverlening geboden door [stichting].
Anders dan de kinderrechter ziet het hof geen aanleiding om de dadelijke uitvoerbaarheid van het contactverbod te bevelen, nu op grond van het dossier en hetgeen de verdachte ten overstaan van het hof heeft verklaard niet overtuigend kan worden vastgesteld dat is voldaan aan het wettelijk criterium daarvoor (zie de artikelen 38v, vierde lid, en 77za, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht), omdat er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte zich nog belastend zal gedragen jegens de aangever. Het hof zal wel een contactverbod opleggen, maar – anders dan de kinderrechter en in afwijking van de vordering van de advocaat-generaal – niet als aparte maatregel, maar als bijzondere voorwaarde.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.475,24. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.407,24. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
De materiële schade gevorderd ter zake van de jas, het hoesje van de telefoon en de reiskosten is, gezien de onderbouwing en toelichting, als rechtstreekse schade aan te merken.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering ter zake van materiële schade tot een bedrag van € 657,24 zal worden toegewezen.
De immateriële schade heeft het hof, gelet op de ernstige gevolgen die het bewezenverklaarde voor het slachtoffer heeft gehad zoals onder meer blijkt uit het verslag van 25 november 2019 van [naam], jeugdpsycholoog, naar billijkheid gewaardeerd op een bedrag van € 1000,00.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarbij merkt het hof met betrekking tot de gevorderde materiële schade ter zake van de telefoon op dat uit de stukken volgt dat deze is teruggeven aan de benadeelde partij [benadeelde]. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
60 (zestig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 1 (één) jaar ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan de door Jeugdbescherming Regio Amsterdam noodzakelijk geachte hulpverlening, waaronder [hulpverlening] en [stichting];
- naar school en stage gaat conform zijn (school)rooster;
- meewerkt aan het hebben van een positieve dagbesteding.
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact opneemt met [benadeelde]
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.657,24 (duizend zeshonderdzevenenvijftig euro en vierentwintig cent) bestaande uit € 657,24 (zeshonderdzevenenvijftig euro en vierentwintig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.657,24 (duizend zeshonderdzevenenvijftig euro en vierentwintig cent) bestaande uit € 657,24 (zeshonderdzevenenvijftig euro en vierentwintig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 22 maart 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. L.I.M. van Bergen en mr. J. Steenbrink, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 september 2020.
=========================================================================
[…]