ECLI:NL:GHAMS:2020:4083

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
23-002852-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van heling van een bromfiets na onderzoek van de omstandigheden rondom de aanhouding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van heling van een bromfiets, die hij op 23 mei 2019 in Amsterdam zou hebben verworven, voorhanden gehad of overgedragen, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 9 juni en 1 september 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan heling en dat hij niet op de hoogte was van de geforceerde staat van het contactslot van de bromfiets. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en de omstandigheden van de aanhouding zorgvuldig gewogen. De verbalisant die de verdachte aanhield, kon zich niet herinneren of de verdachte had gezegd dat de scooter zonder sleutel kon worden gestart, en er waren twijfels over de waarnemingen van de verbalisant met betrekking tot het beenkleed van de bromfiets. Het hof concludeerde dat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte had moeten vermoeden dat de bromfiets van misdrijf afkomstig was. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie afgewezen, nu de verdachte werd vrijgesproken van het tenlastegelegde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002852-19
datum uitspraak: 15 september 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 13-125534-19 en 13-684125-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juni 2020 en 1 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 23 mei 2019 te Amsterdam, een goed te weten een bromfiets (kenteken [kenteken 1]) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot vrijspraak van het tenlastegelegde komt.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Vrijspraak

Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging vrijspraak bepleit. De verdachte heeft zowel bij politieverhoor als ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep verklaard dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan heling en niet heeft gezien dat het contactslot van de bromfiets geforceerd was. Omdat er een beenkleed aan de scooter bevestigd was, kon hij het contactslot niet zien. Even voor de aanhouding was hij bij zijn vriend achterop de bromfiets gestapt. Op enig moment zijn zij gewisseld van plek. De motor van de bromfiets heeft al die tijd gelopen en de verdachte heeft de bromfiets niet zelf gestart. Ook heeft hij tegen de motoragent die hem staande hield niet gezegd dat de scooter zonder sleutel kon worden gestart. Onder deze omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat de verdachte op zijn minst redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de bromfiets van misdrijf afkomstig was.
Bij de beoordeling van dit verweer gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 23 mei 2019 (dossierpag. 5-9) volgt dat de verdachte op voornoemde datum een bromfiets bestuurde en dat achterop de bromfiets een passagier zat. Omdat de verdachte een valhelm droeg waar geen kinband aan zat, heeft de verbalisant hem een stopteken gegeven en onderworpen aan een verkeerscontrole. Daarbij bleek dat de verdachte niet beschikte over een geldig rijbewijs. Vervolgens heeft de verbalisant het kenteken van de bromfiets ([kenteken 2]) bevraagd in de integrale politiesystemen. Daaruit kwam naar voren dat het kenteken niet overeenkwam met de gegevens van de Rijksdienst wegverkeer van de betreffende bromfiets. Daarna zag de verbalisant dat het contactslot, het buddyslot en handschoenenvakslot was geforceerd. Controle van het framenummer wees uit dat de bromfiets als vermist stond opgegeven. Volgens de verbalisant zou de verdachte hebben gezegd dat de scooter zonder sleutel was te starten. Uit de fotobijlagen bij voornoemd proces-verbaal blijkt dat de bromfiets was voorzien van een beenkleed.
Bij de raadsheer-commissaris is de verbalisant op 20 juli 2020 in het bijzijn van de verdediging gehoord over bovengenoemd proces-verbaal. Bij die gelegenheid verklaart de verbalisant dat hij zich niet meer kan herinneren of de verdachte heeft gezegd dat de scooter zonder sleutel was te starten. Verder verklaart de verbalisant dat hij niet meer goed weet wat de situatie met het beenkleed was. Wel verklaart hij dat in zijn beleving direct te zien was dat de sleutel in het contactslot ontbrak.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het verweer van de verdachte over de gang van zaken ten tijde van de aanhouding juist is. Hoewel ook uit het proces-verbaal al blijkt dat sprake was van een beenkleed is onvoldoende duidelijk geworden hoe de waarnemingen van de verbalisant zich daartoe verhouden. Of de verdachte werkelijk heeft gezegd dat de scooter zonder sleutel te starten was, acht het hof ook twijfelachtig. Bij de beoordeling speelt bovendien mee dat de medeverdachte niet is gehoord door de politie, terwijl zijn identiteit bekend was. Bij die stand van zaken kan naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan schuld- dan wel opzetheling. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2018 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van 10 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 23 mei 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2018, parketnummer 13-684125-18, voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van 10 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. L.I.M. van Bergen en mr. J. Steenbrink,
in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 september 2020.
=========================================================================
[…]