ECLI:NL:GHAMS:2020:4096

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
23-003360-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake zware mishandeling met ernstige gevolgen voor het slachtoffer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 15 september 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1957, was aangeklaagd voor zware mishandeling van zijn (toenmalige) levensgezel. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf en de vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel, die in zoverre werd vernietigd. De verdachte had de aangeefster met gebalde vuist in het gezicht geslagen, wat leidde tot een gebroken oogkas en andere verwondingen. Het hof oordeelde dat de verklaring van de aangeefster voldoende steun vond in objectieve bewijsmiddelen, en dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De opgelegde gevangenisstraf van 12 maanden werd in hoger beroep verlaagd naar 11 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast werd de schadevergoedingsmaatregel aangepast in verband met een wetswijziging, waarbij vervangende hechtenis werd vervangen door gijzeling. Het hof heeft ook beslist over de in beslag genomen goederen, die in bewaring blijven voor de rechthebbenden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003360-17
datum uitspraak: 11 december 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-105639-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel, in zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Het hof zal tevens een beslissing nemen op het beslag, alsmede nadere overwegingen opnemen met betrekking tot het bewijs en de verzochte verhoging van de schadevergoedingsmaatregel.

Nadere bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak van de ten laste gelegde zware mishandeling bepleit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van de aangeefster tegenstrijdigheden bevat en dat niet kan worden uitgesloten dat het zware letsel op een andere manier is veroorzaakt. De verdachte heeft van begin af aan verklaard dat hij de aangeefster twee of drie keer met de vlakke hand heeft geslagen. Hij gebruikte daarbij geen wapen en had ook geen ander voorwerp vast. Bij die stand van zaken kan niet worden bewezen dat de verdachte opzet had op de zware mishandeling van de aangeefster, ook niet in voorwaardelijke zin.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
Met de politierechter is het hof van oordeel dat de aangifte voldoende steun vindt in andere, objectieve bewijsmiddelen, te weten het (niet ondertekende) proces-verbaal sporenonderzoek betreffende het letsel van de aangeefster, met daarin opgenomen de letselrapportage van drs. [naam], forensisch arts, (pag. 66-75), als ook het proces-verbaal sporenonderzoek in de woning van de verdachte en aangeefster (aanvullend digitaal dossier sporenonderzoek, ongenummerd). Aldus staat voldoende vast dat de verdachte talrijke keren met gebalde vuist op het gezicht van de aangeefster heeft ingeslagen, waardoor deze onder meer een gebroken oogkas heeft opgelopen. Van dit letsel, dat noopte tot operatief ingrijpen, ondervindt de aangeefster ook ruim drie jaar na dato nog steeds last. Door aldus te handelen heeft de verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij de aangeefster in het leven geroepen. Uit het handelen van de verdachte kan ook geen andere conclusie worden getrokken dan dat hij deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. De suggestie van de verdediging dat het zware letsel op andere wijze kan zijn ontstaan, vindt geen enkele steun in het dossier en is ook overigens niet aannemelijk geworden. Gezien het vorenstaande acht het hof dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangeefster.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, met dien verstande dat de duur van de proeftijd zal worden beperkt tot 1 jaar.
De raadsman heeft gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – daaronder begrepen dat hij kan worden aangemerkt als
first offenderen dat er sprake is van enig herstel van zijn contact met de aangeefster – en verzocht in het geval van strafoplegging een zodanige straf op te leggen dat de verdachte niet gedetineerd zal raken. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn tijdens de behandeling in hoger beroep.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van zijn (toenmalige) levensgezel door haar vuistslagen in het gezicht te geven en haar hoofd tegen een keukenkastje te slaan. Hierdoor heeft het slachtoffer, naast verschillende bloeduitstortingen en verwondingen, een gebroken oogkas opgelopen, voor welk letsel zij een operatie moest ondergaan. Tijdens de behandeling in hoger beroep is gebleken dat het slachtoffer ruim drie jaar na het bewezenverklaarde daarvan nog altijd de fysieke gevolgen ondervindt: zij heeft letsel aan haar oog, waardoor zij last heeft van dubbelzien en heeft geen gevoel in de helft van haar gezicht. Door zijn handelen heeft de verdachte dan ook een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daar komt bij dat het geweld plaatsvond in de woning van de verdachte en het slachtoffer, een plaats wij zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Het hof rekent het de verdachte zeer aan dat hij zijn kennelijke emoties en frustraties heeft laten uitmonden in dergelijk buitensporig huiselijk geweld.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op voorgaande niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een langdurige vrijheidsbeneming met zich brengt. Een andere strafmodaliteit of een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de raadsman is voorgestaan, acht het hof dan ook niet aan de orde.
Bij de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt ter zake van het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel – te weten letsel waarvan een zeer langdurige herstelperiode (meer dan zes maanden) of geen volledige genezing wordt verwacht – zonder gebruik te maken van een wapen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden genoemd, waarbij huiselijk geweld als strafverhogende omstandigheid wordt genoemd. Mede in aanmerking genomen de gevolgen die het onderhavige feit voor de aangeefster heeft gehad en nog altijd heeft, acht het hof de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden in beginsel passend. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht, ziet het hof geen aanleiding de duur hiervan te matigen of een andersoortige straf op te leggen. Met de politierechter acht het hof aangewezen een deel van de gevangenisstraf, groot drie maanden, in voorwaardelijke zin op te leggen teneinde de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom aan strafbare feiten schuldig te maken, temeer omdat er aanleiding is om aan te nemen dat de verdachte en het slachtoffer weer contact met elkaar hebben.
Wel zal het hof rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Het hoger beroep is namens de verdachte op 26 september 2017 ingesteld. Het hof stelt vast dat de inzendingstermijn van het dossier bij het hof met ruim 11 maanden is overgeschreden, nu het hof eerst op 2 mei 2019 het dossier van de rechtbank heeft ontvangen. Nu het hof eerst thans arrest wijst, is van compensatie door een voortvarende afdoening in hoger beroep geen sprake. Het hof ziet in het voorgaande aanleiding om één maand op de in beginsel passende straf in mindering te brengen, zodat een
gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijkresteert.
Nadere overweging met betrekking tot de hoogte van de schadevergoedingsmaatregel
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat van de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen ter hoogte van het bedrag van de (oorspronkelijke) vordering, vermeerderd met kosten, gemaakt voor het opvragen van actuele medische gegevens van aangeefster ten behoeve van de terechtzitting in hoger beroep, begroot op € 45,57.
Het hof acht geen termen voor deze ‘verhoging’ aanwezig, mede gelet op de omstandigheid dat de verdachte zich ter terechtzitting in hoger beroep bereid heeft verklaard genoemde kosten te vergoeden.

Overweging schadevergoedingsmaatregel in verband met wetswijziging.

Vanwege de inwerkingtreding van de Wet herziening ten uitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) per 1-1-2020 zal de bij vonnis van 15 september 2017 door de politierechter opgelegde vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel worden vervangen door gijzeling van gelijke duur.

Beslag

De in het dossier aanwezige beslaglijst betreft kleding en goederen van zowel aangeefster als de verdachte. Nu niet valt op te maken welke goederen aan de verdachte en welke goederen aan de aangeefster toebehoren zal worden beslist dat de goederen ten behoeve van de rechthebbenden in bewaring zullen blijven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt bij de schadevergoedingsmaatregel de duur van de gijzeling op ten hoogste 59 (negenenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Broek (765180) (omschrijving: beige);
- 2 STK Schoenen (765181) (omschrijving: grijs);
- 1 STK Jas (765182) (omschrijving: grijs);
- 2 STK kleding (765184) (omschrijving: wit);
- schoenen (765110) van slachtoffer (omschrijving: zwart, merk: Steve Madden);
- 1 STK Vest (765112) van slachtoffer (omschrijving: zwart);
- 1 STK Vest (765113);
- horloge en ketting van slachtoffer (765109).
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het voorgaande.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 december 2020.
Mr. A.C. Huisman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]