ECLI:NL:GHAMS:2020:4138

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2024
Zaaknummer
23-004223-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van heroïne via Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1963 en thans gedetineerd, is beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van 4,48 kilogram heroïne in Nederland op 19 juli 2019 te Schiphol. De verdachte had de heroïne verstopt in een koffer die hij van de bagageband oppakte. Tijdens de zitting in hoger beroep op 2 juni 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De tenlastelegging was gebaseerd op de Opiumwet, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk handelen in strijd met het verbod op heroïne. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat er heroïne in de koffer zat, gezien de omstandigheden en de verklaringen van de verdachte. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 37 maanden, met aftrek van voorarrest. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit en de maatschappelijke impact van de handel in heroïne. Het hof heeft daarbij de straffen in vergelijkbare zaken in overweging genomen en de verdachte als strafbaar verklaard onder de toepasselijke artikelen van de Opiumwet.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004223-19
datum uitspraak: 16 juni 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 november 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-174538-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1963,
zonder bekende woon-of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 juli 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om proceseconomische redenen worden vernietigd.

Bewijsmiddelen

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de feiten en de omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze hierna zijn weergegeven.
1.
Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van 19 juli 2019, opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant [verbalisant 1], doorgenummerde pagina’s 9-11.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 19 juli 2019 bevond ik, [verbalisant 1], mij op de Luchthaven Schiphol, gelegen in de
gemeente Haarlemmermeer en kreeg ik een telefonische melding dat er in de bagagekelder
een koffer was aangetroffen met daarin vermoedelijke heroïne welke was
gecontroleerd door de collega [naam 1] van de douane.
Ik kreeg de opdracht om mij te begeven naar bagageband 22 om daar een persoon aan te
houden welke de koffer op zou pakken. Met [naam 1] is de afspraak gemaakt om de koffer op
de bagageband te plaatsen. De koffer omschreef hij als een zwarte koffer met een Zwitsers
logo erop.
Ik heb mij begeven naar bagageband 22 en zag dat daar nog een aantal passagiers op de
bagage stonden te wachten. [naam 1] gaf aan op het moment dat hij de koffer op de
bagageband plaatste. Ik kreeg de koffer in zicht en heb deze continu gevolgd op de
bagageband. Ik zag dat een mij onbekende man de koffer oppakte en vervolgens richting de
groene douanedoorgang liep. Ik heb de man aangesproken in de Engelse taal en mij
gelegitimeerd als douaneambtenaar middels het tonen van mijn legitimatiebewijs. Ik heb de
man gevraagd mij zijn paspoort en instapkaart te overhandigen. De man overhandigde mij
zijn Canadese paspoort welke was voorzien van een goedgelijkende foto. Ik zag in het
paspoort dat de man is genaamd: [verdachte].
Op mijn vraag aan [verdachte] of dit zijn koffer was antwoordde hij dat dit zijn
koffer was.
2.
Een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van onderzoek bagage, overige goederen, bagagelabels, claimtags, limited release label verdachte: [verdachte] van 19 juli 2019, opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant [verbalisant 2], doorgenummerde pagina’s 38-39.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ten tijde van de aanhouding van verdachte [verdachte] in het bezit van de navolgende bagage:
- zwarte rolkoffer van het merk Saber Legend.
Ik zag dat aan het bagagestuk, te weten een zwarte rolkoffer, wel een bagagelabel was
bevestigd, met nummer [nummer 1]. Dit bagagelabel was ten name gesteld van
[verdachte].
Bovenstaande verdachte was in het bezit van de claimtag nummer: [nummer 1].
3.
Een op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van verdovende middelen van 19 juli 2019, opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5], doorgenummerde pagina’s 42-45.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 19 juli 2019, werd door personeel van de douane in een zwarte koffer van het merk ‘Saber Legend’ aangetroffen, welke bij verdachte [verdachte] in beslag is genomen met een onbekende hoeveelheid vermoedelijk heroïne. De bovengenoemde koffer had een brutogewicht van circa 18.325 gram. Door personeel van de douane werd aan de voornoemde koffer een fouilleringszak bevestigd met nummer [nummer 2].
Wij, verbalisanten, hebben voornoemde zwarte koffer nader onderzocht.
Wij, verbalisanten, zagen dat er aan voornoemde koffer een bagagelabel was bevestigd voorzien van:
Voorzijde:
[nummer 1]
[verdachte]
18JUL19
Achterzijde:
[nummer 1]
[verdachte]
18KG
Wij, verbalisanten, hebben de koffer geopend en zagen in de koffer de navolgende reizigersbagage:
Kledingstukken voorzien van een label van vermoedelijk een stomerij.
Wij, verbalisanten, hebben de reizigersbagage uit de koffer verwijderd en de koffer leeg gewogen. Wij, verbalisanten zagen bij weging het gewicht van 9,10 kilogram.
Na het verwijderen van de bovengenoemde reizigersbagage voelden wij, verbalisanten, dat de
lege koffer abnormaal zwaar aanvoelde en voelden aan de stoffering van de koffer een
verdikking aan de binnen- en buitenkant van de onder- en zijwanden. Wij, verbalisanten,
hebben de stoffering van de onder- en zijwanden verwijderd, middels een stanleymes, en
zagen bruine kartonnen pakketten die geplakt waren aan de stoffering van de koffer. Wij,
verbalisanten hebben de bovengenoemde onder- en zijwanden onderverdeeld
in de categorie A, B en C.
Voor het netto gewichtsbepaling, mede als de bepaling van de stof zullen deze drie onder- en
zijwanden inhoudende verdovende middelen naar het Nederlands Forensisch Instituut
worden gezonden. Deze drie wanden zijn voorzien van een SIN-nummer:
Categorie A, SIN A: AAMD1149NL;
Categorie B, SIN B: AAMD1148NL;
Categorie C, SIN C: AAMD1147NL.
4.
Een geschrift, inhoudende een verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4 van het Wetboek van Strafvordering. Dit geschrift houdt in een rapport van het Nederlands forensisch Instituut, gedateerd 1 augustus 2019.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het onderzochte materiaal
AAMD1 149NL
AAMD1 148NL
AAMD1 147NL
Conclusie
1. Identificatie
Het onderzoeksmateriaal bevat heroïne.
2. Gewichtsbepaling
Het totale gewicht van de heroïne bevattende preparaten bedraagt 4,48 kilogram.
5.
Een proces-verbaal van de terechtzitting van 14 november 2019 van de Rechtbank Noord-Holland locatie Haarlem.
Dit proces verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben op de 18e gereisd vanaf Johannesburg en op de 19e aangekomen op Schiphol. Mijn label zat er
[het hof begrijpt: aan de koffer die de verdachte bij zich had] wel aan en de kleding in de koffer was van mij.
6.
Een proces-verbaal van de terechtzitting van 2 juni 2020 van het gerechtshof Amsterdam.
Dit proces verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De kleding in die koffer
[het hof begrijpt: de koffer die de verdachte op Schiphol van de bagageband heeft gepakt]was wel van mij.

Bewijsoverweging

Op 19 juli 2019 is op Schiphol een koffer met 4,48 kilogram heroïne aangetroffen. Deze koffer is door de verdachte van de bagageband opgepakt. Bij zijn aanhouding heeft de verdachte desgevraagd verklaard dat de koffer die hij van de bagageband had gepakt zijn koffer is. In eerste aanleg (en in hoger beroep) heeft de verdachte verklaard dat de kleding die in de koffer zat zijn kleding was. Het nummer op het bagagelabel, dat aan de koffer zat, komt overeen met het nummer op de claimtag die de verdachte in zijn bezit had. Ook is het gewicht van de koffer dat op het bagagelabel staat vermeld, namelijk 18.000 gram, nagenoeg gelijk aan het gewicht van de koffer die door de verdachte van de bagageband is gehaald.
Voor zover de raadsvrouw heeft beoogd een alternatief scenario te schetsen, geldt dat dit op geen enkele wijze is onderbouwd. Het hof acht het onaannemelijk dat de kledingstukken in de koffer en het bagagelabel wel van verdachte zijn, maar de koffer niet en dat tussen het moment van inchecken en het oppakken van de koffer van de bagageband een verwisseling van de koffer heeft plaatsgevonden. Om die reden gaat het hof ervan uit dat de verdachte wist dat er heroïne in de door hem ingecheckte koffer zat. Dat betekent dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op de invoer van deze heroïne.

Bespreking (voorwaardelijke) verzoeken

Het hof wijst het voorwaardelijke verzoek tot het horen van de getuigen Gerard en zijn vader af, reeds omdat de voorwaarde die de raadsvrouw kennelijk aan het verzoek verbindt – namelijk dat indien het hof de verklaring van de verdachte omtrent zijn reisdoel en route zal betrekken in zijn bewijsoverwegingen deze getuigen gehoord worden – niet intreedt.
Ook de herhaalde – en afgewezen – verzoeken tot het horen van de getuigen [naam 2] en [naam 1] en het doen van een rechtshulpverzoek, worden afgewezen, reeds omdat aan die verzoeken geen nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag zijn gelegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 juli 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 37 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 37 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft 4,48 kilogram heroïne verstopt in zijn koffer Nederland ingevoerd. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De uit te voeren hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in heroïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Onder deze omstandigheden komt alleen een gevangenisstraf van substantiële duur in aanmerking. Bij het vaststellen van die duur heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
37 (zevenendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van
mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
16 juni 2020.
mr. M.F.J.M. de Werd en mr. S.W.H. Bootsma zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]