ECLI:NL:GHAMS:2020:426

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
23-001479-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming hennepteelt in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt. De betrokkene, geboren in Bulgarije in 1982, was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de betrokkene een bedrag van € 81.526,34 zou betalen aan de Staat, maar deze vordering werd in eerste aanleg gematigd naar € 76.749,10. De politierechter legde uiteindelijk een verplichting op tot betaling van € 38.373,55 aan de Staat.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman. De advocaat-generaal vorderde dat de betrokkene € 76.749,28 zou betalen, terwijl de raadsman stelde dat er geen wederrechtelijk voordeel was behaald. Het hof verwierp dit verweer en concludeerde dat er ten minste één eerdere oogst had plaatsgevonden, gebaseerd op het bewijs van de aangetroffen hennepplantage en de bijbehorende omstandigheden.

Het hof heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 38.374,96, rekening houdend met de opbrengsten en kosten van de hennepteelt. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en legde de betrokkene de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de Staat, alsmede de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001479-19
datum uitspraak: 29 januari 2020
TEGENSPRAAK (bepaaldelijk gemachtigd)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 april 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
13-004157-18 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1982,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 81.526,34. Ter zitting in eerste aanleg is deze vordering gematigd naar € 76.749,10.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 januari 2019
-kort gezegd- veroordeeld ter zake van
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Bij vonnis van 15 april 2019 heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 38.373,55 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt
dan de politierechter.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene
de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 76.749,28 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen, dan wel gematigd. Hiertoe heeft hij het navolgende -kort weergegeven- aangevoerd.
Volgens de raadsman is er geen eerdere oogst geweest en dus ook geen wederrechtelijk voordeel. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd, dat de door het openbaar ministerie en de rechtbank gehanteerde berekening niet juist is en dat het wederrechtelijk verkregen voordeel -indien wordt uitgegaan van twee oogsten- vastgesteld moet worden op € 4.235. Bij een oogst is volgens de raadsman geen positief voordeel behaald.
Blijkens het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 28 april 2017, is
op 29 december 2016 een in werking zijnde hennepplantage met 383 hennepplanten aangetroffen
in de woning van de betrokkene.
Bij het onderzoek naar de hennepplantage is onder meer gebleken dat op de bevestigde koolstoffilters stof lag. Het filterdoek van de koolstoffilters was vervuild. Uit de verkleuring ter plaatse van de bevestiging waarmee zij waren opgehangen, bleek dat het filterdoek een aanzienlijk lichtere kleur vertoonde ten opzichte van de kleur van het overige filterdoek. Dit filterdoek is dus tijdens de exploitatie van de kwekerij vervuild geraakt en de vervuiling is niet toe te schrijven aan eerder gebruik.
Verder zijn stofresten op armaturen van de assimilatielampen en op het stoffilter van de koolstofcilinder aangetroffen. Voorts zijn hennepresten in tien vuilniszakken aangetroffen in kweekruimte 2. Daarnaast bevond zich een op kalk gelijkende afzetting op het zeil en aan de onderzijde van de plantenpotten, waarbij de hoogte van de op kalk gelijkende afzetting aan de onderzijde van de potten met die op het zeil tegen de opstaande rand overeen kwam. Op grond van deze omstandigheden kan het niet anders dan dat er tenminste één eerdere oogst is geweest. Het verweer dat er geen eerdere oogst is geweest wordt derhalve verworpen.
Het hof heeft bij de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat betrokken de algemene uitgangspunten die door het FPA zijn opgesteld en vervat in het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ van 1 juni 2016. Verder heeft het hof bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel acht geslagen op het rapport: berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 28 april 2017.
De berekening van het wederrechtelijk voordeel is dan als volgt:
opbrengst
In een kweekruimte stonden 383 stekken. Het hof acht -in tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft bepleit- aannemelijk dat deze stekjes, die bij het aantreffen van de kwekerij op een beperkt deel van de ruimte stonden, later nog zouden worden verdeeld en bij de eerdere oogst ook waren verdeeld over de twee ruimtes waar de kwekerij was ingericht. Het totale oppervlakte van de ruimte bedroeg volgens de verklaring van de verdachte 22 m2.
Dat levert op 383 planten : 22 m2 = 17,4 plant per m2. Dit is afgerond 18 planten per m2.
De opbrengst per plant is volgens het FPA-rapport dan 26,7 gram per plant.
De verkoopprijs van hennep wordt volgens het FPA gesteld op € 4,07 per gram.
De totale bruto opbrengst van 1 oogst bedraagt:
(383 planten x 26,7 gram) = 10.226,1 gram x € 4,07 = € 41.620,23.
kostenberekening
Anders dan de raadsman heeft betoogd worden de huurkosten niet voor aftrek in aanmerking genomen, aangezien mevrouw [naam] de huur heeft betaald en op geen enkele wijze is onderbouwd dat de betrokkene de huur vervolgens heeft betaald aan mevrouw [naam].
De kosten worden dan als volgt berekend:
Afschrijvingskosten kweekruimte 1 en 2 = € 300,00
Inkoopprijs stekken € 3,81
Inkoopprijs kweekmedium € 1,63
Inkoopprijs water € 0,03
Inkoopprijs voedingsstoffen
€ 2,22 +
Totaal variabele kosten per plant € 7,69
Totaal variabele kosten € 7,69 x 383 =
€ 2.945,27 +
Totale kosten € 3.245,27
wederrechtelijk verkregen voordeel
Berekende bruto opbrengst € 41.620,23
Berekende kosten
€ 3.245,27 -/-
Wederrechtelijk voordeel € 38.374,96

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 38.374,96.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat
vast op €
38.374,96 (achtendertigduizend driehonderdvierenzeventig euro en zesennegentig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 38.374,96 (achtendertigduizend driehonderdvierenzeventig euro en zesennegentig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. S. Clement, mr. A.M. van Amsterdam en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid
van mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 januari 2020.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]