[appellante] heeft haar schade als volgt berekend:
Huurprijs tot oplevering casco (10 maanden x € 2.250) € 22.500
Huurprijs na oplevering casco (10 jaar x € 78.000) € 780.000
Kosten aannemer vanwege afbouw casco € 122.644
Kosten installateur vanwege afbouw casco € 72.509
Kosten om te kunnen verhuren
€ 55.893,03
Totaal € 1.053,546,03
Het totaalbedrag kan verminderd worden met de opbrengsten van de verhuur aan [C] per 1 mei 2012, zijnde Є 35.000 per jaar, aldus [appellante] .
Klaarblijkelijk is deze schadeberekening gebaseerd op de stelling van [appellante] dat [geïntimeerde 1] ernstig verweten kan worden dat hij namens haar de huurovereenkomsten van 19 juni en 31 oktober 2008 is aangegaan. Deze stelling is door het hof echter niet aanvaard in het eerste tussenarrest.
Hiervoor is wel bewezen geacht dat [geïntimeerde 1] onrechtmatig heeft gehandeld door de huurovereenkomst van 19 juni 2008 te beëindigen en die van 31 oktober 2008 aan te gaan. Dit brengt met zich dat enkel het verschil in de te betalen huurprijs tussen deze beide huurovereenkomsten als schadepost wordt aangemerkt, waarbij aangetekend wordt dat de door [appellante] betaalde btw over dat verschil voor [appellante] geen schadepost is nu die btw een verrekenpost voor haar is. In beide huurovereenkomsten is de huurprijs tot oplevering casco € 2.200 per maand. De schade over de periode tot oplevering casco is dan ook nihil. In de huurovereenkomst van 19 juni 2008 is de huurprijs € 65.000 per jaar met een looptijd van vijf jaar vanaf oplevering casco, terwijl in de huurovereenkomst van 31 oktober 2008 de huurprijs
€ 78.000 per jaar is met een looptijd van tien jaar vanaf oplevering casco. De schade over de eerste vijf jaar na oplevering casco bedraagt dan € 13.000 per jaar, dus in totaal € 65.000. De schade over de volgende vijf jaar wordt op hetzelfde bedrag begroot, aangezien geen van partijen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding zouden kunnen geven om uit te gaan van een lagere respectievelijk hogere huurprijs dan de oorspronkelijk overeengekomen huurprijs van € 65.000 per jaar. De totale schade over tien jaar bedraagt aldus € 130.000.
Verrekening van voordeel is, anders dan [geïntimeerde 1] kennelijk meent, niet aan de orde. Er is geen sprake van een zelfde gebeurtenis die naast schade ook voordeel voor [appellante] heeft opgeleverd. Die gebeurtenis is hier namelijk het beëindigen van de huurovereenkomst van 19 juni 2008 en het sluiten van de huurovereenkomst van
31 oktober 2008, met als gevolg dat schade is ontstaan, bestaande uit het verschil in huurprijs. Er zou sprake kunnen zijn geweest van verrekening van het voordeel als gevolg van het onderverhuren aan [C] in het geval dat het sluiten van die huurovereenkomsten onrechtmatig was geoordeeld. Enkel in dat geval gaat [appellante] blijkens haar schadeopstelling uit van verrekening van voordeel.
Indien en voor zover [geïntimeerde 1] een beroep heeft gedaan op eigen schuld van [appellante] in de vorm van het niet voldoen aan haar schadebeperkingsplicht, gaat dit beroep als niet (voldoende) gemotiveerd niet op. [geïntimeerde 1] stelt dat [appellante] heeft nagelaten de huurovereenkomsten van (een) andere door haar gehuurde ruimte(s) te beëindigen, daar het de bedoeling was alles voor zoveel mogelijk op de nieuwe bedrijfslocatie onder te brengen. Dit beroep zou kunnen opgaan als de aldus bespaarde huurpenningen meer dan € 65.000 per jaar zouden hebben bedragen, maar dat heeft [geïntimeerde 1] niet gesteld.
Uit het voorgaande volgt dat een hoofdsom van € 130.000 toewijsbaar is. [appellante] heeft voorts aanspraak gemaakt op wettelijke rente hierover vanaf
31 oktober 2008 en [geïntimeerde 1] heeft dit onderdeel van de vordering niet betwist, maar omdat wettelijke rente uitsluitend verschuldigd kan zijn over schade die daadwerkelijk is geleden, zal het hof wettelijke rente toewijzen over de jaarlijkse schade van
€ 13.000, vanaf 31 oktober van elk jaar volgend op dat waarin [appellante] deze schade heeft geleden, zulks vanaf 31 oktober 2009 tot en met 31 oktober 2018.