ECLI:NL:GHAMS:2020:554

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
23-000587-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake poging tot afpersing en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot afpersing en bedreiging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 oktober 2017 in Limmen, gemeente Castricum, een poging heeft gedaan om met geweld een geldbedrag af te persen van een winkelier, maar dat hij niet strafbaar is omdat hij vrijwillig is teruggetreden. Dit besluit om niet door te gaan met de overval werd genomen uit medelijden met het slachtoffer, wat het hof als een innerlijke motivatie beschouwt. De verdachte heeft ook een ex-vriendin bedreigd via WhatsApp, wat het hof als bewezen heeft verklaard. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 480 dagen opgelegd, waarvan 404 dagen voorwaardelijk, maar het hof heeft de straf verlaagd tot 76 dagen onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor de geleden schade. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van €350,00, bestaande uit materiële en immateriële schade, en heeft de verdachte verplicht om deze schade te vergoeden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000587-18
datum uitspraak: 18 februari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-800400-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:

1.primair

hij op of omstreeks 19 oktober 2017 te Limmen, gemeente Castricum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan Tabakzaak [benadeelde 1] en/of [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Tabakzaak [benadeelde 1] en/of [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
in voornoemde tabakszaak die [benadeelde 1] een (groot) mes heeft getoond en/of die [benadeelde 1] daarbij de woorden heeft toegevoegd "ik wil geld uit de kassa hebben" en/of "ik spring over de toonbank want ik ben snel", althans woorden van gelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal en/of poging tot afpersing werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal en/of die afpersing gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [benadeelde 1] een (groot) mes heeft getoond;

1.1. subsidiair

hij op of omstreeks 19 oktober 2017 te Limmen, gemeente Castricum, althans in ieder geval in Nederland, [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 1] een (groot) mes te tonen en/of tegen die [benadeelde 1] te zeggen “ik spring over de toonbank want ik ben snel” althans woorden van gelijke aard of strekking.
2.
hij op of omstreeks 29 september 2017, althans in of omstreeks de maand september 2017 te Alkmaar, in elk geval in Nederland [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte op die datum aan voornoemde [benadeelde 2] (via WhatsApp) een of meerdere berichten te verstuurd, inhoudende:
-'jij gaat neergeschoten worden' en/of 'op mijn graf' en/of
'ik zal jou aanpakken' en/of
'ik ga jullie allebei afmaken 'en/of 'is tijd geweest voor jullie' en/of 'ik kom een deze dagen voor je osso' en/of 'je gaat zien' en/of 'je gaat eraan', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Bewezenverklaring feit 1 primair
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.primairhij op 19 oktober 2017 te Limmen, gemeente Castricum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan Tabakzaak [benadeelde 1] en/of [benadeelde 1] , in voornoemde tabakszaak die [benadeelde 1] een groot mes heeft getoond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Strafbaarheid van het onder 1 primair bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot afpersing.
Strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van feit 1 primair
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde bepleit dat de verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, nu hij vrijwillig is teruggetreden als bedoeld in artikel 46b Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.). Toen de verdachte angst in de ogen van [benadeelde 1] zag, heeft hij besloten van de overval af te zien en heeft hij de winkel verlaten. Het niet voltooien van de overval is aldus het gevolg geweest van een spontaan, eigen genomen besluit van de verdachte.
De advocaat-generaal heeft zich ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde eveneens op het standpunt gesteld dat er sprake is van vrijwillige terugtred.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt .
Er is sprake van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b Sr. indien de verdachte vrijwillig is teruggereden voordat het misdrijf is voltooid. Wanneer de dader uit innerlijke motieven als angst, schaamte, spijt, medelijden of gewetensnood terugtreedt, kan die terugtred als vrijwillig worden aangemerkt. Wanneer echter het risico op ontdekking de dader te groot wordt, kan niet meer worden gesproken van een vrijwillig besluit; het besluit werd de dader als het ware opgedrongen door factoren van buitenaf. Of de gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt – mede gelet op de aard van het misdrijf – af van de concrete omstandigheden van het geval.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 4 februari 2020 verklaard dat, toen hij in de winkel stond en hij een mes tevoorschijn haalde om de overval te plegen, hij grote angst op het gezicht en in de ogen van [benadeelde 1] zag. De verdachte kreeg medelijden met [benadeelde 1] en heeft op dat moment besloten de overval niet door te zetten, maar naar buiten te gaan. De verdachte was op dat moment alleen in de winkel. Hij heeft de klant, die op dat moment buiten zijn brommer op slot aan het zetten was en later de winkel is binnengekomen, niet gehoord of gezien.
In het licht van het vorenstaande is het aannemelijk dat de verdachte heeft gekozen te stoppen met de overval op grond van innerlijke motieven, te weten medelijden met [benadeelde 1] . Omstandigheden waaruit valt op te maken dat de verdachte op grond van andere factoren, zoals de aanwezigheid van de klant die buiten met zijn brommer bezig was, gestopt is met de overval, zijn niet gebleken. De reden dat de verdachte het misdrijf niet heeft voltooid, is dus (in hoofdzaak) gelegen in omstandigheden die van zijn wil afhankelijk waren.
Gelet op het vorenstaande is het hof, met de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde vrijwillig is teruggetreden. Daarom is de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde niet strafbaar en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Bewezenverklaring feit 1 subsidiair en feit 2
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.subsidiair
hij op 19 oktober 2017 te Limmen, gemeente Castricum, [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 1] een groot mes te tonen.
2.
hij op 29 september 2017 te Alkmaar [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte op die datum aan voornoemde [benadeelde 2] (via WhatsApp) meerdere berichten verstuurd, inhoudende: -'jij gaat neergeschoten worden' en 'ik zal jou aanpakken' en 'ik ga jullie allebei afmaken' en 'is tijd geweest voor jullie' en 'ik kom een deze dagen voor je osso' en 'je gaat zien' en 'je gaat eraan'.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 480 dagen, waarvan 404 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met oplegging van bijzondere voorwaarden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een taakstaf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het hem onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 16 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest, met oplegging van de bijzondere voorwaarden dat de verdachte een meldplicht heeft bij de Reclassering, dat hij zich moet laten behandelen bij De Waag, inclusief het volgen van een agressieregulatietraining, waarbij de Reclassering toezicht houdt uitsluitend op het nakomen van voormelde bijzondere voorwaarde.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een winkelier, door hem een groot mes te tonen. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van een ex-vriendin, door via zijn telefoon allerlei ernstige bedreigingen te verzenden. Hierdoor heeft de verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers teweeggebracht.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 januari 2020, en voorts op een Reclasseringsadvies van Jeugdbescherming & Reclassering van 24 januari 2020. Uit laatstgenoemd rapport blijkt dat de verdachte voldoende inzicht lijkt te hebben in zijn problematiek, er sprake is van intrinsieke motivatie en hij open staat voor behandeling dan wel begeleiding gericht op gedragsverandering. Een beschermende factor daarbij is dat het contact van de verdachte met zijn grootouders is hersteld. De reclassering ziet geen noodzaak voor het inzetten van interventies binnen een forensisch kader omdat er sprake is van een adequaat ambulant hulpverleningstraject, en een drangkader contraproductief zou kunnen werken. In aanvulling hierop heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 4 februari 2020 naar voren gebracht dat hij sinds december 2019 hulp en onderdak krijgt van [naam], dat dit naar wens verloopt en hij hiervan de positieve ontwikkelingen ervaart, en dat hij al enige tijd is gestopt met blowen.
Het lijkt erop dat de verdachte zich nu conformeert aan en zich inzet voor de hem geboden hulpverlening en dat zijn leven een wending ten goede neemt. Het hof acht het in het belang van de verdachte èn van de samenleving dat deze positief te waarderen lijn wordt doorgetrokken en dat deze ontwikkelingen niet worden doorkruist door het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer duurt dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. In navolging van het reclasseringsadvies zal het hof geen voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] (feit 2)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 590,00, bestaande uit € 190,00 voor materiële schade en € 400,00 voor immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 350,00, bestaande uit € 50,00 materiële schade en € 300,00 immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente. Voorts is de verdachte verwezen in de kosten van de benadeelde partij, tot op de dag van het vonnis vastgesteld op € 38,44. De benadeelde partij is voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering, conform het vonnis van de rechtbank, wordt toegewezen tot een bedrag van € 350,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente, en met toewijzing van de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten van € 38,44, en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering.
De raadsman heeft gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen zoals de rechtbank heeft gedaan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof waardeert de immateriële schade, met de rechtbank, op € 300,00 en zal de verdachte voor het meerdere niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Wat betreft de materiële schade komen de kosten van vervanging van de sloten niet voor toewijzing in aanmerking, omdat het rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde ontbreekt. Ook in zoverre kan de verdachte in de vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 285 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
76 (zesenzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) bestaande uit € 50,00 (vijftig euro) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
38,44 (achtendertig euro en vierenveertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) bestaande uit € 50,00 (vijftig euro) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 29 september 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van mr. E.C. van der Drift, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 februari 2020.
Mr. De Munnik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]