ECLI:NL:GHAMS:2020:609

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2020
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
23-001455-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake geweld aan boord van een luchtvaartuig

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 16 november 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1987, werd beschuldigd van geweldpleging aan boord van een Transavia-vliegtuig tijdens een vlucht van Palma de Mallorca naar Rotterdam op 3 juni 2016. De tenlastelegging omvatte onder andere het duwen van cabinepersoneel en zich verzetten tegen pogingen om hem onder controle te brengen. Het hof oordeelde dat het gedrag van de verdachte gevaar voor de veiligheid van het luchtvaartuig en de passagiers heeft opgeleverd. De verdachte had herhaaldelijk instructies van de bemanning genegeerd en zich agressief gedragen, wat leidde tot een situatie waarin andere passagiers en bemanningsleden zich genoodzaakt zagen om hem onder controle te brengen. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een gevangenisstraf van drie maanden op, waarbij ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf werd gelast. De uitspraak benadrukt de ernst van geweld aan boord van luchtvaartuigen en de noodzaak om de veiligheid van passagiers en bemanning te waarborgen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001455-18
datum uitspraak: 10 februari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 november 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-264189-16 en 10-740093-13 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren [geboorteplaats] 1987,
[woonplaats]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 januari 2020.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primairhij op of omstreeks 3 juni 2016 aan boord van een luchtvaartuig, te weten een passagierstoestel van Transavia met vluchtnummer HV6192, tijdens een vlucht van Palma de Mallorca naar Rotterdam, en/of in het luchtruim boven Nederland, opzettelijk een of meer da(a)d(en) van geweld heeft begaan tegen [cabinepersoneel] en/of een of meer andere leden van het cabinepersoneel en/of tegen een of meer passagiers, immers heeft hij, verdachte, toen en daar, meermalen, althans eenmaal,
- ( met kracht) tegen die [cabinepersoneel] geduwd, en/of
- zich verzet toen die [cabinepersoneel] en/of een of meer anderen hem, verdachte, onder controle probeerden te brengen en/of te houden, en/of
- zich dreigend en/of gewelddadig en/of agressief gedragen, waardoor gevaar voor de veiligheid van voornoemd luchtvaartuig te duchten is geweest
immers heeft hij, verdachte, de veiligheid van voornoemd luchtvaartuig en/of de passagiersveiligheid in gevaar gebracht door het niet opvolgen van de aanwijzigingen en/of instructies van de gezagvoerder en/of het cabinepersoneel en/of door voornoemde handelingen, waarbij het cabinepersoneel gedurende langere tijd zich bezig moest houden met verdachte (aanwijzingen geven en/of trachten te kalmeren en/of het in bedwang laten houden), waardoor het cabinepersoneel zich niet (volledig) kon richten op de normale werkzaamheden en/of de werkzaamheden in het kader van de vliegveiligheid aan boord van voornoemd luchtvaartuig;
subsidiairhij op of omstreeks 3 juni 2016 aan boord van een luchtvaartuig, te weten een passagierstoestel van Transavia met vluchtnummer [vluchtnummer] , tijdens een vlucht van Palma de Mallorca naar Rotterdam, en/of in het luchtruim boven Nederland, meermalen, althans eenmaal, tijdens die vlucht de door en/of namens de gezagvoerder gegeven aanwijzingen niet heeft opgevolgd, immers is hij, verdachte, toen en daar meermalen, althans eenmaal,
- niet (telkens) gaan en/of blijven zitten, terwijl hem de aanwijzing gegeven was te gaan en/of blijven zitten, en/of
- niet rustig gebleven, terwijl hem de aanwijzing gegeven was zich rustig te houden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat door het handelen van de verdachte aan boord van het luchtvaartuig concreet gevaar voor de veiligheid van het luchtvaartuig te duchten is geweest.
Het hof neemt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen het volgende als vaststaand aan.
De verdachte bevond zich op 3 juni 2016 als passagier aan boord van een vliegtuig van Transavia van Mallorca naar Rotterdam, met vertrektijd 16:15 uur en aankomststijd 18.10 uur. Het vliegtuig had in totaal 135 passagiers en vijf bemanningsleden aan boord. Omstreeks 16:45 uur begon de verdachte zich storend te gedragen, om te beginnen door te kennen te geven dat hij ergens anders wilde zitten vanwege een hem onwelgevallige geur. Vervolgens is hem voor hem een (andere) stoel vrijgemaakt en is die aan hem aangeboden. Toch kwam hij ook van die stoel weer af. Verder bleef hij in het vliegtuig herhaaldelijk van voren naar achteren lopen of bleef hij (demonstratief) staan, stak hij zijn middelvinger op naar medepassagiers en hield een kind tegen dat door het gangpad liep. Door cabinepersoneel en zelfs de gezagvoerder is de verdachte diverse keren gesommeerd (op een stoel) te gaan zitten. De verdachte heeft dit herhaaldelijk geweigerd. Toen purser [cabinepersoneel] de verdachte naar aanleiding van zijn gedrag een
notice of violationuitreikte en hem verzocht deze te lezen, zei de verdachte ‘Go away’ en duwde hij haar met kracht met zijn arm weg. Toen
cabin attendant[cabinepersoneel] de verdachte (weer) maande te gaan zitten, werd hij (opnieuw) agressief en duwde hij [cabinepersoneel] tegen de arm. Door het gedrag van de verdachte werden andere passagiers nerveus en bang. Eén van hen, [politieambtenaar] , een politieambtenaar, zag dat de verdachte op een gegeven moment bij een nooddeur ging zitten waardoor zij bang was dat hij de nooddeur zou ontgrendelen. Toen zij zag dat [cabinepersoneel] geduwd werd en [cabinepersoneel] om hulp had geschreeuwd, heeft zij samen met mannelijke medepassagiers de verdachte op een stoel onder controle gebracht, waarbij [politieambtenaar] een kaakklem toepaste, twee andere passagiers de armen van de verdachte beet hadden en de verdachte met zijn hoofd naar beneden werd geduwd. De verdachte verzette zich hevig en het was nodig de verdachte te ‘boeien’ door zijn handen met tie-wraps vast te binden.
Voormelde bemanningsleden hebben zich dus de nodige tijd bezig moeten houden met de beteugeling van het agressieve, obstinate en zeer hinderlijke gedrag van de verdachte en hadden de hulp van passagiers nodig om hem onder controle te krijgen, waardoor zij zich niet hebben kunnen concentreren op hun reguliere taken, zoals het waarborgen van de veiligheid aan boord van het vliegtuig.
Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat door het handelen van de verdachte gevaar voor de veiligheid van het luchtvaartuig te duchten is geweest. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 juni 2016 aan boord van een luchtvaartuig, te weten een passagierstoestel van Transavia met vluchtnummer [vluchtnummer] , tijdens een vlucht van Palma de Mallorca naar Rotterdam opzettelijk daden van geweld heeft begaan tegen [cabinepersoneel] en tegen passagiers, immers heeft hij
- [cabinepersoneel] geduwd, en
- zich verzet toen anderen hem, verdachte, onder controle probeerden te brengen, en
- zich agressief gedragen,
waardoor gevaar voor de veiligheid van voornoemd luchtvaartuig te duchten is geweest.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk een daad van geweld begaan tegen iemand die zich aan boord van een luchtvaartuig in vlucht bevindt, terwijl daarvan gevaar voor de veiligheid van het luchtvaartuig te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft aan boord van een vliegtuig van Transavia tijdens de vlucht eerst hinderlijk en voor zijn medepassagiers verontrustend gedrag vertoond en is vervolgens fysiek en verbaal tekeer gegaan tegen een aantal bemanningsleden en medepassagiers. Sommaties van de bemanning, waaronder de gezagvoerder, om hun aanwijzingen op te volgen, noch het uitreiken van een
notice of violationhebben de verdachte zijn ontregelende handelen doen staken. Hij heeft zich op dusdanige wijze misdragen dat dat hij door meer personen, onder andere door toepassing van een kaakklem, onder controle moest worden gebracht, en hij met tie-wraps moest worden vastgebonden. Aldus heeft hij het cabinepersoneel ervan weerhouden (andere) taken op het gebied van de veiligheid van het luchtvaartuig en de medepassagiers ten volle uit te voeren. Zij waren immers door het gedrag van de verdachte genoodzaakt zich intensief met hem en de door hem teweeggebrachte situatie bezig te houden. Hierdoor is gevaar voor de veiligheid van het luchtvaartuig te duchten is geweest. Daarbij komt nog dat gedrag als dat van de verdachte het risico op escalatie van geweld in zich bergt. Dat de situatie niet nog ernstiger is geworden is te danken aan het alerte optreden van bemanningsleden en moedige medepassagiers en geenszins aan de verdachte.
Daden van geweld in een besloten ruimte van de cabine van een luchtvaartuig in vlucht brengen bovendien snel gevoelens van grote onveiligheid teweeg bij medepassagiers die daarvan getuige zijn, en ook bij de bemanningsleden, omdat men zich simpelweg niet aan de ontstane situatie kan onttrekken. Reeds op grond hiervan kan naar het oordeel van het hof met geen andere straf worden volstaan dan gevangenisstraf.
In strafverzwarende zin houdt het hof voorts rekening met het gegeven dat de verdachte blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 januari 2020 eerder voor mishandeling, wederspannigheid, gijzeling en poging tot afpersing onherroepelijk is veroordeeld, waaronder tot gevangenisstraffen. Verder weegt in zijn nadeel dat hij in geen enkel stadium van de strafprocedure er blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn gedrag in te (willen) zien en dat hij hiervoor geen verantwoordelijkheid heeft genomen.
Het hof is alles afwegend van oordeel dat de duur van de gevangenisstraf die in eerste aanleg is uitgesproken en is gevorderd door de advocaat-generaal geenszins recht doet aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de recidive van de verdachte, en dat aan de verdachte een gevangenisstraf van 3 maanden moet worden opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 385b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 14 juli 2015 in de zaak met parketnummer 10-740093-13 (ter zake van medeplegen van gijzeling en poging tot afpersing in vereniging) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft op de terechtzitting in hoger beroep geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
De raadsman heeft het hof verzocht om, met vernietiging van de door de politierechter op de vordering genomen beslissing, primair de vordering af te wijzen en subsidiair zich onbevoegd te verklaren, een en ander in verband met de gevolgen van, en de onduidelijkheden die zijn ontstaan door, de invoering van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen. Meer subsidiair heeft hij het hof verzocht de zaak aan te houden in afwachting van de beslissing van de Hoge Raad (in het belang der wet) aangaande de met deze wet gewijzigde regeling van rechtsmiddelen tegen beslissingen op vorderingen als de onderhavige, welke beslissing eind maart 2020 te verwachten is.
Het hof overweegt als volgt.
Op 1 januari 2020 is de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB, (Stb. 2017, 82) in werking getreden. Het bij die wet ingevoerde artikel 6:6:7 Sv houdt – in verbinding met artikel 6:6:21, eerste lid onder a, en tweede lid Sv – in dat de beslissing in eerste aanleg tot (gehele of gedeeltelijke) tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf op grond van overtreding van de algemene voorwaarde geen nieuw strafbaar feit te plegen, niet aan enig rechtsmiddel is onderworpen. Vóór 1 januari 2020 kon in zo’n geval hoger beroep worden ingesteld tegen het gehele vonnis in eerste aanleg, waaronder begrepen voormelde beslissing tot tenuitvoerlegging. De Wet USB bevat geen regeling van overgangsrecht. Dit heeft tot gevolg dat de hiervoor genoemde bepalingen niet van toepassing zijn op de behandeling van zaken vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet USB. Gelet op de bewoordingen en de inhoud van art. 6:6:7 Sv brengt redelijke wetsuitleg naar het oordeel van het hof mee dat art.6:6:7 Sv niet van toepassing is in zaken waarin het vonnis in eerste aanleg vóór 1 januari 2020 is gewezen.
Nu het onderhavige geval is vonnis gewezen op 16 november 2017 zal het hof geen toepassing geven aan artikel 6:6:7 Sv, zodat de verdachte (mede) ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de beslissing van de politierechter op de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10-740093-13. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat het hof onbevoegd is van de vordering kennis te nemen. Bij deze stand van zaken ziet het hof voorts geen aanleiding de zaak aan te houden in afwachting van de door de raadsman bedoelde uitspraak van de Hoge Raad, zodat het daartoe strekkende verzoek wordt afgewezen.
Inhoudelijk oordeelt het hof over de vordering als volgt.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een nieuw strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende algemene (en bijzondere) voorwaarden, is essentieel dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan consequenties worden verbonden. Dat dient ook in deze zaak te gebeuren en daarom zal de tenuitvoerlegging van die
voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Hetgeen de raadsman in dat verband heeft aangevoerd brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het hof merkt daarbij nog op dat de omstandigheid dat het thans bewezen feit niet soortgelijk is aan het feit waarop de voorwaardelijke veroordeling betrekking heeft aan de toewijzing van de vordering niet in de weg staat.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 14 juli 2015, parketnummer 10-740093-13, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. F.M.D. Aardema en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 februari 2020.