Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief Ikomt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] zijn stelling dat tussen partijen een vergoeding van € 250.000,= is overeengekomen onvoldoende heeft onderbouwd (rov. 4.3 van het bestreden vonnis). Met
grief II en IIIbetoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 7:411 BW. Op grond van dat artikel had de rechtbank moeten oordelen dat [appellant] tenminste een naar redelijkheid vast te stellen deel van het overeengekomen loon had moeten ontvangen voor de reeds door hem verrichte werkzaamheden. De
grieven IV tot en met VIIIzijn gericht tegen de overwegingen van de rechtbank die hebben geleid tot de beslissing dat [appellant] geen redelijk loon toekomt in de zin van art. 7:405 lid 2 BW. Dat loon was immers niet alleen verschuldigd indien en nadat door bemiddeling van [appellant] een overeenkomst met de eigenaar van het terrein tot stand zou zijn gekomen, zo stelt [appellant] . [appellant] had immers de nodige inspanningen verricht waarvan HBB Groep c.s. dan de vruchten zouden plukken. Zo is het [appellant] geweest die HBB Groep c.s. heeft gewezen op het terrein, hen in contact heeft gebracht met de eigenaar, samen met HBB Groep c.s. een bezoek heeft gebracht aan het terrein, hen de juiste documentatie heeft verstrekt en hen heeft bijgestaan tijdens de bespreking met de eigenaar op 31 oktober 2013 en bewerkstelligd dat de gemeente ermee akkoord ging dat ‘hal 1’ niet meer behouden hoefde te blijven en advies gegeven over de insteek van de uit te brengen bieding. Ook stelt [appellant] dat hij HBB Groep c.s. heeft bijgestaan tijdens een gesprek met de gemeente Heiloo op 15 november 2013 in verband met die hal. Pas bij de tweede bieding in 2014, zonder medeweten van [appellant] , hebben HBB Groep c.s. de eerdere adviezen van [appellant] opgevolgd en om die reden is uiteindelijk de overeenkomst tot stand gekomen met de eigenaar, aldus [appellant] . Die tweede bieding wijkt slechts op twee punten af van de bieding van 28 november 2013. In dit verband betoogt [appellant] eveneens dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] te vroeg heeft aangenomen dat HBB Groep c.s. niet meer geïnteresseerd zouden zijn geweest in het terrein. HBB Groep c.s. hebben dat namelijk in een telefoongesprek op 2 december 2013 met zoveel woorden gezegd, aldus [appellant] . Pas daarna is [appellant] in zee gegaan met derden, aldus [appellant] .
‘Het lijkt mij verstandig om na het gesprek a.s. Vrijdag de 15e november met wethouder de heer [B] van de gemeente Heiloo, hierna nog te overleggen.’Grief I faalt dan ook.
verder [is] gaan rondkijken’ nadat hij had vernomen dat de eerste bieding van HBB Groep c.s. was verworpen. [appellant] heeft dus zelf besloten om voor een derde te gaan werken. Daarna is er geen enkel contact meer geweest tussen partijen. Ook in de daaropvolgende onderhandelingen gedurende een half jaar met Campina heeft [appellant] geen betrokkenheid gehad. Pas nadat de koopovereenkomst tot stand is gekomen, op 1 juli 2015, heeft [appellant] weer contact opgenomen met HBB Groep c.s. Gelet op deze omstandigheden is er naar het oordeel van het hof geen grond om [appellant] een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon toe te kennen. De grieven II en III falen eveneens.
grief IXkomt [appellant] op tegen een deel van rov. 4.12 welke overweging samen met rov. 4.11 leidt tot de conclusie dat niet valt in te zien dat HBB Groep c.s onrechtmatig hebben gehandeld jegens [appellant] . Het hof deelt deze conclusie van de rechtbank. Niet valt in te zien dat HBB Groep c.s. met het feitelijk beëindigen van de samenwerking met [appellant] , nadat zij ontdekten dat [appellant] voor een derde een bod had uitgebracht, onrechtmatig jegens [appellant] hebben gehandeld. De grief richt zich tevens tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 4.13 waarin zij de stelling van [appellant] verwerpt dat [geïntimeerde sub 5] als bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld door te bewerkstelligen of toe te laten dat HBB Groep c.s. hun verplichtingen jegens [appellant] niet nakomen. Nu het hof hiervoor heeft vastgesteld dat HBB Groep c.s. geen (loon)verplichtingen jegens [appellant] hebben, en zij dus evenmin tekort zijn geschoten in de nakoming van de (vermeende) overeenkomst van opdracht met [appellant] , faalt ook deze grief. Ook voor het subsidiair gevorderde bestaat geen grond.