ECLI:NL:GHAMS:2020:784

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2020
Publicatiedatum
13 maart 2020
Zaaknummer
23-004629-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met glas

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling, waarbij hij op 18 juni 2016 in Amsterdam een glas in het gezicht van het slachtoffer heeft gegooid, wat resulteerde in een litteken. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam. De verdachte werd vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde, maar het hof achtte de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De verdachte kreeg een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren opgelegd. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, toegewezen. Het hof overwoog dat de mishandeling een inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer had gemaakt, wat ook psychische gevolgen met zich meebracht. De strafoplegging werd bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004629-17
datum uitspraak: 10 februari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-173167-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op 10 juli 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 18 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een litteken in het gezicht, heeft toegebracht door voornoemde [benadeelde] met een (bier)glas in haar gezicht te slaan en/of een (bier)glas tegen haar gezicht/hoofd te gooien;
subsidiair:hij op of omstreeks 18 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door naar voornoemde [benadeelde] toe te gaan en/of (vervolgens) met een (bier)glas in het gezicht van voornoemde [benadeelde] te slaan en/of een (bier)glas in/tegen het gezicht/hoofd van voornoemde [benadeelde] te gooien;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 18 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde] met een (bier)glas in haar gezicht te slaan en/of voornoemde [benadeelde] een (bier)glas in/tegen het gezicht/hoofd te gooien, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een litteken in het gezicht ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de persoon is geweest die op 18 juni 2016 in [plek] in Amsterdam een glas in het gezicht van de aangeefster, [benadeelde], heeft gegooid. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de verdachte in ieder geval vrijgesproken dient te worden van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, omdat de verwonding die de aangeefster heeft opgelopen niet als zodanig kan worden gekwalificeerd.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de op 20 juni 2016 afgelegde verklaring van de aangeefster, [benadeelde], en de verklaring die [getuige] heeft afgelegd op 2 november 2016 staat voor het hof buiten redelijke twijfel vast de verdachte de persoon is geweest die op 18 juni 2016 in de rookruimte van [plek] in Amsterdam een bierglas in het gezicht van de aangeefster heeft gegooid. De enkele omstandigheid dat [getuige] ten tijde van het incident alcohol had geconsumeerd, maakt niet dat zijn verklaring als onbetrouwbaar moet worden bestempeld. De omstandigheid dat hij, zoals de raadsman heeft aangevoerd, met de aangeefster over het voorval heeft gesproken, leidt evenmin tot die conclusie. Weliswaar heeft [getuige], bijna twee jaar na dato, tegenover de raadsheer-commissaris verklaard dat hij niet meer wist wie het glas in het gezicht van de aangeefster had gegooid, maar heeft daarbij tegelijkertijd benadrukt dat hij op 2 november 2016 (naar het hof begrijpt: overeenkomstig de waarheid) heeft verklaard wat hij had waargenomen. Wat bijdraagt aan de overtuigingskracht van de door [getuige] afgelegde verklaring is dat de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij hem inderdaad kent.
Het voorgaande brengt mee dat het hof de verklaring van de verdachte dat hij op 18 juni 2016 niet in [plek] is geweest niet aannemelijk acht. Daarbij heeft het hof betrokken dat in het dossier noch in het verhandelde ter terechtzitting een concreet en verifieerbaar aanknopingspunt kan worden gevonden voor de veronderstelling dat een ander dan de verdachte het glas naar de aangeefster heeft gegooid en de verdachte niets heeft aangevoerd om te kunnen veronderstellen dat hij die dag op een andere plek was dan in die club.
De raadsman heeft verder nog opgemerkt dat geen camerabeelden beschikbaar zijn van het voorval in de rookruimte en dat geen fotoconfrontatie met de aangeefster of [getuige] heeft plaatsgevonden. Dit brengt het hof echter niet tot een ander oordeel, nu het ontbreken van meer of ander bewijs niet kan worden uitgelegd als een concreet aanknopingspunt voor het tegendeel.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt dan ook verworpen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat het letsel dat de aangeefster aan het incident heeft overgehouden een relatief kleine, niet in het oog springende verdikking boven de rechter wenkbrauw betreft. Het hof is met de raadsman van oordeel dat dit litteken niet zodanig ontsierend is dat het kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Op die grond zal de verdachte worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Verder bevat het dossier onvoldoende informatie over de kracht waarmee en de wijze waarop de verdachte het bierglas naar de aangeefster heeft gegooid, vanaf welke afstand dat gebeurde en om welk type bierglas het ging. Daarom kan niet worden vastgesteld of door de gedraging van de verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven is geroepen. Nu er voorts geen reden is aan te nemen dat de verdachte met het gooien van het glas de aangeefster moedwillig dergelijk letsel heeft willen toebrengen, dient hij ook van het subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken. Wel acht het hof de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
meer subsidiairtenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 juni 2016 te Amsterdam, [benadeelde] heeft mishandeld door een glas in haar gezicht te gooien.
Hetgeen meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaren, waarbij algemene en bijzondere voorwaarden zijn gesteld. Daarnaast is hem een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in het uitgaansleven schuldig gemaakt aan mishandeling. Daarbij heeft hij in een club het slachtoffer een glas in het gezicht gegooid, waarna het glas uit elkaar spatte. Hierdoor heeft het slachtoffer snijwonden in het gezicht opgelopen, waarvoor zij zich in het ziekenhuis heeft moeten laten behandelen; die verwondingen hebben haar dagelijks leven geruime tijd beïnvloed. Aldus heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Zij heeft daaraan bovendien een vervelend, zij het niet opvallend, litteken boven het oog over gehouden. Het feit dat de blijvende fysieke gevolgen voor haar relatief beperkt zijn gebleven, is niet te danken aan de verdachte. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven nog lang met psychische klachten en gevoelens van onveiligheid kunnen kampen. Bovendien dragen die bij aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving, bij degenen die daarvan getuige zijn geweest en in het uitgaansleven in het bijzonder.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 januari 2020 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van bedreigingen en openlijke geweldpleging tegen personen. Dit weegt in zijn nadeel.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor een mishandeling met behulp van een wapen en lichamelijk letsel tot gevolg een taakstraf van 120 uur genoemd. Die straf neemt het hof tot uitgangspunt. Daarmee kan echter gelet op de ernst van het feit niet worden volstaan. Het hof zal dan ook aan de verdachte eveneens een korte voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waarmee tevens wordt beoogd hem ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom aan strafbare feiten schuldig te maken. Daartoe is temeer aanleiding vanwege de genoemde eerdere veroordelingen en omdat de verdachte er in geen enkel stadium van het strafproces blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien.
In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd omtrent de persoonlijke situatie van de verdachte ziet het hof geen aanleiding tot een andere of mildere strafoplegging te komen, en al helemaal niet tot de oplegging van een geldboete.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 959,41, bestaande uit € 563,00 ter compensatie van immateriële schade en € 396,41 als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen. De benadeelde partij heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft op de terechtzitting in hoger beroep geconcludeerd dat de vordering moet worden toegewezen en dat ter zake daarvan een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte tot een bedrag € 396,41 rechtstreeks materiële schade heeft geleden, in aanmerking genomen dat de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij dienaangaande van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd zijn betwist. Dit deel van de vordering kan dan ook worden toegewezen.
Ook is komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde immateriële schade heeft geleden, mede omdat haar onderbouwde stellingen dienaangaande van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd zijn betwist, in het bijzonder niet met betrekking tot het causale verband tussen die schade en het handelen van de verdachte. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 563,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de psychische klachten die zij heeft ondervonden en ondervindt, waaronder angst tijdens het uitgaan, en op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
De toe te wijzen bedragen zullen, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 959,41 (negenhonderdnegenenvijftig euro en eenenveertig cent)bestaande uit € 396,41 (driehonderdzesennegentig euro en eenenveertig cent) aan materiële schade en € 563,00 (vijfhonderddrieënzestig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de
verplichtingop om
aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag
te betalenvan
€ 959,41 (negenhonderdnegenenvijftig euro en eenenveertig cent)bestaande uit € 396,41 (driehonderdzesennegentig euro en eenenveertig cent) materiële schade en € 563,00 (vijfhonderddrieënzestig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingdie ten hoogste kan worden toegepast op
19 (negentien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de
wettelijke rentevoor de materiële schade op 16 november 2017 en van de immateriële schade op 18 juni 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. F.M.D. Aardema en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 februari 2020.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
========================================================================
[…]