ECLI:NL:GHAMS:2020:787

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2020
Publicatiedatum
13 maart 2020
Zaaknummer
23-000034-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep op grond van artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2018. De verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd in P.I. Veenhuizen, had hoger beroep ingesteld tegen het eerdergenoemde vonnis. Tijdens de zitting op 27 januari 2020 heeft de raadsvrouw van de verdachte aangegeven dat de verdachte zijn oorspronkelijke bezwaren tegen het vonnis niet langer wenst te handhaven. In een brief van 24 januari 2020 heeft de raadsvrouw het hof verzocht om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die ook strekte tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte, in overweging genomen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen rechtens te respecteren belang is dat gediend is met verder onderzoek van de zaak. Gelet op deze omstandigheden heeft het hof besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep, zoals verankerd in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak is gedaan op een openbare terechtzitting, waarbij de griffier niet in staat was het arrest te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000034-19
datum uitspraak: 27 januari 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-728020-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
thans gedetineerd in P.I. Veenhuizen, locatie Esserheem, te Veenhuizen.

Onderzoek ter terechtzitting

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
27 januari 2020.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkend tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep, en het standpunt van de raadsvrouw van de verdachte.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De raadsvrouw heeft bij brief van 24 januari 2020 en ter terechtzitting van 27 januari 2020 namens de verdachte te kennen gegeven dat hij zijn oorspronkelijke bezwaren tegen het vonnis niet langer wenst te handhaven en dat hij het hof verzoekt hem op grond van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk te verklaren. Nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak wordt de verdachte om die reden niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. F.M.D. Aardema en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 januari 2020.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.