ECLI:NL:GHAMS:2020:788
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na verzoek van de raadsman
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2018. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd in P.I. Overijssel, had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis. Tijdens de zitting op 27 januari 2020 heeft de raadsman van de verdachte aangegeven dat zijn cliënt niet langer prijs stelt op het voortduren van het hoger beroep en verzocht om niet-ontvankelijkverklaring. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die ook tot niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep strekte.
Het hof heeft overwogen dat, nu de raadsman heeft aangegeven dat er geen belang meer is bij het voortzetten van het hoger beroep, en er verder geen rechtens te respecteren belang is gebleken dat een onderzoek van de zaak rechtvaardigt, de verdachte niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in het ingestelde hoger beroep. Dit is in lijn met artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing van het hof is als volgt: de verdachte wordt niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de betrokken rechters en griffier aanwezig, en is uitgesproken tijdens de openbare zitting op 27 januari 2020.