ECLI:NL:GHAMS:2020:818

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
23-001245-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in moordzaak door gebrek aan bewijs van geweldsdelict

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van moord en doodslag in verband met de dood van [slachtoffer], die op 29 juli 2012 levenloos werd aangetroffen in een kajuitbootje aan de Hobbemakade te Amsterdam. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na meerdere zittingen en deskundigenverklaringen. De centrale vraag was of de dood van [slachtoffer] het gevolg was van geweld door de verdachte. De deskundigen waren verdeeld over de doodsoorzaak, waarbij sommigen concludeerden dat de doodsoorzaak niet met zekerheid kon worden vastgesteld. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte betrokken was bij de dood van [slachtoffer]. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging van moord en doodslag. Het hof verklaarde zowel de verdachte als het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken in eerste aanleg. De vordering van de benadeelde partij werd eveneens afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001245-18
datum uitspraak: 12 maart 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-676624-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Afghanistan) op [geboortedag] 1972,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 en 31 januari en 14 februari 2019 en 27 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht, en van het standpunt dat namens de benadeelde partij, [benadeelde], is ingenomen.
Ontvankelijkheid van de verdachte en het openbaar ministerie in het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair is tenlastegelegd.
Het namens de verdachte ingestelde hoger beroep is onbeperkt ingesteld en derhalve mede gericht tegen die in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het namens hem ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken van het onder 2 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft eveneens onbeperkt hoger beroep ingesteld. Blijkens de appelschriftuur van de officier van justitie van 26 april 2018 en de mededelingen van de advocaat-generaal op de terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2019 heeft het openbaar ministerie geen bezwaren tegen eerdergenoemde vrijspraken. De advocaat-generaal heeft in het verlengde daarvan gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in het ingestelde hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen die vrijspraken. Nu ook overigens geen rechtens te respecteren belang is gediend met enig nader onderzoek van de zaak, zal het hof, gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv, het openbaar ministerie in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – onder 1 tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 juli 2012 in de gemeente Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met zijn handen de keel/nek/hals van die [slachtoffer] vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden en/of samengedrukt en/of samengedrukt gehouden, in ieder geval op enige wijze de keel/nek/hals van die [slachtoffer] dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden en/of dichtgesnoerd en/of dichtgesnoerd gehouden en/of samengedrukt en/of samengedrukt gehouden en/of de borstkas van die [slachtoffer] heeft ingedrukt en/of ingedrukt gehouden en/of de mond en/of neus heeft dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden, tengevolge waarvan voornoemde die [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de aan hem onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde doodslag wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren met aftrek van voorarrest.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Inleiding
Op 29 juli 2012 omstreeks 22.41 uur is in een kajuitbootje aan de Hobbemakade te Amsterdam het levenloze lichaam van [slachtoffer] aangetroffen. [slachtoffer] lag op dat moment op zijn rug. Zijn onderlichaam was ontbloot en zijn broek tot de enkels naar beneden getrokken. Aan de binnenzijde van zijn bovenarmen, in zijn mond en naast zijn strottenhoofd zijn bloeduitstortingen aangetroffen, naast andere letsels aan onder andere zijn ribben, lever en oogleden.
De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij [slachtoffer] op 29 juli 2012 met geweld om het leven heeft gebracht. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, is in de eerste plaats vereist dat kan worden vastgesteld dat de dood van [slachtoffer] het gevolg is geweest van geweldstoepassing door een ander. Over de doodoorzaak van [slachtoffer] is in eerste aanleg gerapporteerd door de forensisch pathologen [naam 1] en [naam 2] en door forensisch arts [naam 3]. [naam 1] en [naam 2] zijn als deskundigen gehoord door de rechter-commissaris. [naam 2] en [naam 3] zijn gehoord op de terechtzitting in eerste aanleg. In hoger beroep is gerapporteerd door de forensisch patholoog prof. dr. [naam 4], die op de terechtzitting in hoger beroep als deskundige is gehoord.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat ervan uit kan worden gegaan dat [slachtoffer] om het leven is gekomen door samendrukkend geweld op diens borst, bestaande uit het liggen op die borst, het dichtdrukken van diens mond en neus en het op enig moment toepassen van een armklem. Daarbij heeft de advocaat-generaal gesteld zich vooral te baseren op de conclusies en bevindingen van [naam 1], [naam 3] en [naam 4], en de verklaring die [naam 4] op de terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd. De situatie waarin [slachtoffer] in de boot is aangetroffen, geeft voorts geenszins aanleiding te veronderstellen dat de dood van [slachtoffer] het gevolg is geweest van een ongeluk en evenmin zijn er aanwijzingen voor een andere oorzaak, zoals een epileptische aanval, aldus de advocaat-generaal.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] door een misdrijf om het leven is gekomen, omdat op grond van de bevindingen en conclusies van de deskundigen [naam 1], [naam 2] en [naam 4] geen uitsluitsel kan worden verkregen over de doodsoorzaak. De conclusies van [naam 3] geven volgens de raadsman evenmin voldoende duidelijkheid: deze benoemt slechts wat hij de meest waarschijnlijke doodsoorzaak acht, terwijl hij niet uitsluit dat [slachtoffer] door vallen of een andere oorzaak is overleden. De raadsman meent dat de verdachte reeds om die redenen integraal moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.
Oordeel van het hof
De eerdergenoemde deskundigen zijn het niet (geheel) eens over de mogelijke doodsoorzaak van [slachtoffer]. Forensisch pathologen [naam 4] en [naam 2] zijn van mening dat de doodsoorzaak niet is vast te stellen. Forensisch arts [naam 3] wijst geweldsuitoefening (door een persoon) als de meest waarschijnlijke doodsoorzaak aan. Forensisch patholoog [naam 1] neemt min of meer een tussenpositie in. De standpunten van deze deskundigen worden hierna kort uiteengezet (in de volgorde waarin zij bij het onderzoek zijn betrokken).
[naam 1] heeft geconcludeerd dat [slachtoffer] bepaalde letsels heeft opgelopen door uitwendig inwerkend samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals, waardoor verstikkingsverschijnselen kunnen zijn opgetreden die het overlijden van [slachtoffer] kunnen verklaren. Dergelijk geweld kan volgens haar accidenteel zijn (bijv. door vallen in dronken toestand) en het kan ook niet-accidenteel zijn (bijv. als een ander wurghandelingen toepast). [naam 1] heeft niet kunnen concluderen dat een accidentele oorzaak meer of minder waarschijnlijk is dan een niet-accidentele oorzaak. Verder heeft zij weliswaar gesteld dat sommige letsels bij [slachtoffer] een ‘suspecte combinatie’ vormen, maar een verdergaande conclusie heeft zij niet kunnen trekken.
[naam 2] heeft geconcludeerd dat geen zekere doodsoorzaak is aan te wijzen. Zijns inziens is niet uitgesloten dat verwurging heeft plaatsgevonden, maar bepaalde letsels kunnen ook zonder meer worden verklaard door herhaaldelijk vallen (mede gelet op de hoge alcoholconcentratie in het lichaam van [slachtoffer]). De bloedingen bij het strottenhoofd zijn volgens [naam 2] niet specifiek genoeg voor de conclusie dat sprake is van samendrukkend geweld in de hals; verschillende letsels aan de romp zijn mogelijk eveneens te verklaren door herhaaldelijk vallen. Daarnaast kunnen diverse (andere) letsels gedurende de stervensfase of na het overlijden zijn veroorzaakt en kunnen de puntbloedingen aan de ogen en in/bij de mond door uiteenlopende oorzaken zijn ontstaan. Volgens [naam 2] kan de combinatie van aangetroffen letsels als ‘suspect’ worden bestempeld, zoals [naam 1] heeft gesteld, maar dat hoeft in zijn ogen niet het geval te zijn.
[naam 3] heeft geconcludeerd dat het overlijden van [slachtoffer] veel waarschijnlijker het gevolg is van samendrukkend en/of samensnoerend geweld op de hals zoals door wurghandelingen (in de vorm van manuele strangulatie of ligatuurstrangulatie) dan van een val.
[naam 4] heeft betoogd dat de bloedingen bij het strottenhoofd kunnen zijn ontstaan bij de sectie, door bloedstuwing of door krachtsinwerking, bijv. door een val of wurging, maar dat die bloedingen niet onderscheidend genoeg zijn voor een duidelijke conclusie. [naam 4] heeft ten aanzien van bepaalde andere letsels niet uitgesloten dat mogelijk iemand op de borstkas van [slachtoffer] heeft gezeten/gelegen en diens mond en neus heeft afgesloten, maar heeft toegevoegd dat die letsels zeker ook andere oorzaken kunnen hebben. Voor zover sommige letsels al ontstaan zijn door (stompe) krachtsinwerkingen, dan kan zijns inziens niet worden uitgemaakt of die intentioneel of accidenteel van aard zijn. Ook [naam 4] heeft onderschreven dat de combinatie van de aangetroffen letsels ‘suspect’ is, maar hij heeft zich ook aangesloten bij de nuancering van [naam 2], dat die letsels niet (direct) wijzen op (crimineel) geweld. [naam 4] heeft afsluitend geconcludeerd dat de doodsoorzaak van [slachtoffer] niet is te bepalen.
Het hof kan op grond van het voorgaande, met name gelet op de conclusies van [naam 2] en [naam 4], niet met voldoende zekerheid vaststellen waaraan [slachtoffer] is overleden en dus ook niet of zijn overlijden het gevolg van door een ander gepleegd geweld is geweest. De stelling van de advocaat-generaal dat uit – in het bijzonder – de verklaring van [naam 4] ter terechtzitting in hoger beroep kan worden afgeleid dat [slachtoffer] om het leven is gekomen doordat een ander op zijn borst is gaan liggen, zijn mond en neus heeft dichtgedrukt en een armklem heeft toegepast, is niet te rijmen met [naam 4]’ heldere boodschap dat de doodsoorzaak van [slachtoffer] niet te bepalen is, zodat het hof die stelling niet onderschrijft.
Het hof kan zich weliswaar vinden in het oordeel van de diverse deskundigen dat de combinatie van bij [slachtoffer] aangetroffen letsels verdacht is te noemen, maar daar staat tegenover dat verschillende letsels een plausibele niet-criminele oorzaak kunnen hebben en dat bepaald niet vaststaat dat [slachtoffer] alle letsels op of rond de tenlastegelegde datum, 29 juli 2012, heeft opgelopen. Bij dit laatste betrekt het hof dat [slachtoffer] verkeerde in een circuit van daklozen en (alcohol)verslaafden en hij volgens getuigen wel vaker klappen kreeg van personen uit dat circuit.
In het voorgaande ligt besloten dat het hof de conclusies van [naam 4] en [naam 2] tot de zijne heeft gemaakt, gelet op de deugdelijke onderbouwing daarvan. De conclusies en bevindingen van [naam 3], die hiermee in tegenspraak zijn, worden door het hof niet gevolgd, waarbij het hof het volgende opmerkt.
[naam 4] en [naam 2] hebben gemotiveerd uiteengezet dat de aangetroffen bloedingen ter hoogte van de hals voorzichtig moeten worden geïnterpreteerd en andere oorzaken kunnen hebben dan geweld (van een ander). Zij hebben in dit verband gewezen op het ontbreken van andere sporen/letsels die zouden kunnen duiden op dergelijk geweld, zoals een breuk in het strottenhoofd en bloedingen in de halsspieren en het onderhuidse vetweefsel. Het hof ziet in het rapport van [naam 3] en zijn verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg geen overtuigend aanknopingspunt om aan de (andersluidende) overwegingen en bevindingen van [naam 4] en [naam 2] voorbij te gaan. Het hof neemt hierbij mede in aanmerking dat de conclusies van [naam 3] summier en weinig genuanceerd zijn geformuleerd en hij de door [naam 2] aangedragen alternatieve doodsoorzaken zonder overtuigende onderbouwing terzijde heeft geschoven. De omstandigheid dat [naam 2] diens bevindingen niet heeft gestaafd met wetenschappelijke publicaties, zoals gesteld door [naam 3], doet daaraan niet af, temeer nu de conclusies van [naam 4] in dezelfde lijn liggen als die van [naam 2] en geenszins aannemelijk is geworden dat doodsoorzaken die niet in de wetenschappelijke literatuur zijn beschreven, buiten beschouwing moeten worden gelaten.
Voorts overweegt het hof dat de expertise van [naam 4] (patholoog) en [naam 2] (arts en patholoog) bij uitstek is toegespitst op het terrein van de (door het hof) te beantwoorden vragen met betrekking tot de doodsoorzaak van [slachtoffer], terwijl de expertise van [naam 3] (forensisch arts) daar in iets mindere mate bij aansluit. [naam 4] en [naam 2] hebben in dit verband zelfs opgemerkt dat [naam 3] zijn bevindingen mede heeft gebaseerd op bevindingen die niet behoren tot de deskundigheid van een forensisch arts. De omstandigheid dat [naam 3] rapport is ‘beoordeeld’ door een forensisch patholoog maakt dit niet anders.
Het uitgebreide tactisch onderzoek heeft evenmin informatie opgeleverd op grond waarvan buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld waaraan [slachtoffer] is overleden en of dat een ander daarin de hand heeft gehad. De stelling van de advocaat-generaal, dat de situatie waarin [slachtoffer] in de boot is aangetroffen niet wijst op een valpartij, omdat geen voorwerpen zijn omgevallen, is geenszins concludent.
Het hof onderkent dat diverse omstandigheden wijzen in de richting van de verdachte als mogelijke betrokkene bij het overlijden van [slachtoffer]. Zo kan als vaststaand worden aangenomen dat de verdachte en [slachtoffer] elkaar kenden en elkaar frequent zagen, dat de verdachte geregeld op de boot (waar [slachtoffer] verbleef) kwam en dat zij kort voor het overlijden van [slachtoffer] samen waren. Daarnaast hebben getuigen verklaard dat de verdachte geweld jegens het slachtoffer niet schuwde en heeft de verdachte aanvankelijk gelogen dat hij [slachtoffer] niet kende en nog nooit op diens boot was geweest. Deze omstandigheden maken echter niet dat alsnog kan worden vastgesteld waaraan [slachtoffer] is komen te overlijden of dat de verdachte op strafbare wijze betrokken was bij diens overlijden.
Gelet op het voorgaande kan het onder 1 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat de verdachte daarvan integraal moet worden vrijgesproken. De overige verweren van de raadsman en standpunten van de advocaat-generaal behoeven derhalve geen verdere bespreking.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00. Zij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Beslag

Het hof is van oordeel dat de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen die zijn vermeld op de aan dit arrest aangehechte ‘lijst van inbeslaggenomen voorwerpen’ van 19 januari 2018, dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbenden, voor zover deze goederen niet reeds aan die rechthebbenden zijn geretourneerd.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendenvan de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen die zijn vermeld op aan dit arrest gehechte ‘lijst van inbeslaggenomen voorwerpen’ van 19 januari 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. F.M.D. Aardema en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van
mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
12 maart 2020.
=========================================================================
[…]