ECLI:NL:GHAMS:2020:828
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de noodzaak tot bewind voor een meerderjarige met geestelijke en lichamelijke beperkingen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de noodzaak van bewind voor [verzoeker], die lijdt aan geestelijke en lichamelijke beperkingen. De verzoekers, [verzoeker] en [verzoekster], zijn in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de kantonrechter die het verzoek om opheffing van het bewind had afgewezen. De kantonrechter had in 2014 bewind ingesteld over de goederen van [verzoeker] vanwege zijn geestelijke en lichamelijke toestand, en de verzoekers stellen nu dat deze noodzaak niet meer bestaat. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2020 hebben de verzoekers aangevoerd dat [verzoeker] in staat is om zijn eigen vermogen te beheren en dat er geen schulden meer zijn. Ze hebben ook aangegeven dat de verstandhouding met de bewindvoerder ernstig verstoord is.
Het hof heeft echter vastgesteld dat de eerdere beschikking van de kantonrechter onherroepelijk is en dat het uitgangspunt is dat [verzoeker] destijds niet in staat was om zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. De verzoekers hebben geen overtuigende bewijsstukken overgelegd die hun stellingen onderbouwen. Het hof heeft geconcludeerd dat de gronden voor het bewind nog steeds aanwezig zijn, ondanks het ontbreken van schulden. De verstoorde relatie met de bewindvoerder is niet voldoende om te oordelen dat het bewind niet meer nodig is. Het hof heeft daarom de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarmee het verzoek om opheffing van het bewind is afgewezen.