ECLI:NL:GHAMS:2020:960

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
23-002963-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake huiselijk geweld met mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Suriname in 1972, was beschuldigd van mishandeling van zijn vriendin op 7 mei 2018 te Castricum. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een taakstraf van 40 uren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster in het gezicht heeft geslagen, wat door politieambtenaren is waargenomen aan de zwellingen en blauwe plekken op het gezicht van de aangeefster. De verdachte heeft tijdens de zitting bevestigd dat hij de aangeefster een klap heeft gegeven, maar heeft ook gesuggereerd dat zij zichzelf heeft verwond. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, wat een inbreuk op de lichamelijke integriteit van de aangeefster betekent. Gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, heeft het hof besloten om de verdachte een taakstraf van 30 uren op te leggen, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het bewezenverklaarde als strafbaar is gekwalificeerd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002963-18
datum uitspraak: 25 maart 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 augustus 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-104745-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1972,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 maart 2020.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 7 mei 2018 te Castricum, althans in Nederland, [aangever 1] heeft mishandeld door voornoemde [aangever 1] meermalen, althans eenmaal met de (tot vuist gebalde) hand(en) in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 7 mei 2018 te Castricum [aangever 2] heeft mishandeld door [aangever 2] in het gezicht te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Het hof verwerpt dit standpunt en overweegt daartoe als volgt.
Aangeefter [aangever 2] heeft verklaard dat de verdachte haar bij een ruzie op 6 mei 2018 stoten in het gezicht heeft gegeven en dat dit hevige pijn heeft veroorzaakt bij haar linkeroog en -wang. Ter plaatse gekomen politieambtenaren hebben gezien dat [aangever 2] zwellingen en een blauwrode huid op haar linker wenkbrauw en linker jukbeen had. De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat hij ruzie met de aangeefster had gehad. Hij heeft tegenover de politie verklaard dat hij haar ‘een klap’ had gegeven. Op basis hiervan neemt het hof als vaststaand aan dat de verdachte de aangeefster in het gezicht heeft geslagen. Een andere feitelijke gang van zaken is niet aannemelijk geworden. De stelling van de raadsvrouw dat de aangifte in ontoereikende mate door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund is, gelet op het voorgaande, onjuist.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn vriendin door haar in het gezicht te slaan. Hij heeft daardoor inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en bij haar pijn en letsel veroorzaakt, terwijl de verdachte, als partner van het slachtoffer, de persoon zou moeten zijn bij wie zij zich bij uitstek geborgen kan voelen. De verdachte heeft weliswaar een deels bekennende verklaring afgelegd, maar op andere momenten, zoals op de terechtzitting in hoger beroep, heeft hij op schrijnende wijze gesuggereerd dat de aangeefster zichzelf heeft verwond. Hij heeft er dus bepaald geen blijk van gegeven daadwerkelijk het laakbare van zijn handelwijze in te zien. Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 februari 2020 is de verdachte eerder ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt in zijn nadeel.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen van huiselijk geweld aan recidivisten plegen te worden opgelegd. Daarbij gaat het niet zelden om een taakstraf, al dan niet gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Ook in dit geval acht het hof, alles afwegende, zo’n straffencombinatie passend en geboden. Het zal de verdachte een taakstraf van 30 uren opleggen en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van één week. Met die laatste straf wordt beoogd de verdachte in te prenten dat hij zich in de toekomst verre moet houden van het plegen van soortgelijke en andere misdrijven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. A.M. van Woensel en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
25 maart 2020.
mrs. P.F.E. Geerlings, J.J.I. de Jong en C.H. Sillen zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]