ECLI:NL:GHAMS:2020:963

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
23-001936-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging met geweld bij Kruidvat

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1971, was beschuldigd van diefstal in vereniging met geweld, gepleegd op 1 februari 2017 in Alkmaar. De tenlastelegging omvatte het stelen van twee blikken thee en mondwater uit een winkel, waarbij geweld werd gebruikt tegen een winkelmedewerker. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte handelden volgens een vooraf gemaakte afspraak om te stelen, waarbij de taakverdeling duidelijk was. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en kwam tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging. De verdachte werd schuldig bevonden aan diefstal, gevolgd van geweld, en kreeg een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn stabilisering in de afgelopen jaren en het risico van verlies van zijn woning bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001936-17
datum uitspraak: 25 maart 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-021510-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 maart 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 februari 2017 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in of uit een winkel gelegen aan de [straat] aldaar heeft weggenomen twee, althans een of meer, blik(ken) thee en/of vaseline en/of mondwater, in elk geval een of meer goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan de [winkel], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een persoon, genaamd [slachtoffer], werkzaam in genoemde winkel, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [slachtoffer] een of meerma(a)l(en) (met kracht) op/tegen haar (scheen)been en/of (elders) op/tegen haar lichaam heeft geschopt en/of getrapt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 februari 2017 in de gemeente Alkmaar, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel gelegen aan de [straat] heeft weggenomen twee blikken thee en mondwater, toebehorende aan [winkel], welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer], werkzaam in die winkel, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij [slachtoffer] met kracht tegen haar scheenbeen heeft geschopt.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich in vereniging aan diefstal heeft schuldig gemaakt, omdat hij niet wist dat de medeverdachte, [medeverdachte], goederen zonder te betalen had weggenomen en dus niet kan worden zegd dat hij met haar nauw en bewust heeft samengewerkt. Om die reden moet de verdachte volgens de raadsman van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Op 1 februari 2017 zijn bij een winkel van [winkel] in Alkmaar door medeverdachte [medeverdachte] – de toenmalige partner van de verdachte – twee blikken thee en drie flessen mondwater weggenomen. Op basis van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de feitelijke gang van zaken daarbij de volgende is geweest.
De medeverdachte en de verdachte zijn samen komen aanlopen en zij praatten ondertussen met elkaar. De verdachte had een fiets bij zich die was voorzien van fietstassen. Aangekomen bij de winkel wees de verdachte naar een bak waarin theeblikken/-dozen van Pickwick waren uitgestald. De medeverdachte pakte daarop twee theedozen. De medeverdachte sprak vervolgens met de verdachte en wees naar een plek verderop in de straat. Hierop ging de verdachte direct een stuk verderop staan. De medeverdachte liep naar de verdachte en stopte de dozen in de fietstas van de verdachte, waarna de verdachte handelingen met die fietstas verrichtte. De medeverdachte liep terug naar de winkel, betrad deze, pakte drie flessen mondwater uit het schap en nam deze mee zonder te betalen. Zij liep richting de verdachte, die twintig meter verderop stond te wachten, gaf hem een (aan hem toebehorende) witte tas, waarin zich later de flessen mondwater bleken te bevinden, en liep vervolgens snel weg. Ondertussen was [slachtoffer], een medewerker van de winkel, naar buiten gesneld. Zij liep naar de verdachte, pakte de witte tas beet die inmiddels bij hem aan het fietsstuur hing en vroeg hem of hij een bon had van de aankoop daarvan. De verdachte antwoordde dat de spullen elders waren gekocht en dat hij de bon niet meer had, omdat hij gepind had. De verdachte wilde de tas niet loslaten en werd agressief. Daarbij heeft hij [slachtoffer] geduwd en een aantal schoppen gegeven, waaronder tegen haar scheenbeen. Met hulp van omstanders is voorkomen dat de verdachte kon wegkomen en is hij overgedragen aan ter plaatse gekomen politieambtenaren.
Het hof is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte en zijn toenmalige vriendin blijkt dat hij samen met haar heeft gehandeld bij de diefstal bij [winkel] en aan die diefstal een wezenlijke bijdrage heeft geleverd, door te bepalen dat de medeverdachte blikken thee moest wegnemen en deze gestolen producten in zijn fietstas verborgen te houden, terwijl de medeverdachte terugging naar de winkel om nog meer spullen buit te maken. Terwijl zij daarmee bezig was is de verdachte op haar blijven wachten en heeft daarna een tas met door haar in de winkel weggenomen flessen mondwater van de medeverdachte in ontvangst genomen. Vervolgens heeft hij een toegesnelde winkelmedewerker een verhaal op de mouw geprobeerd te spelden over de komaf van de inhoud van de tas. Toen zij de tas met gestolen flessen wilde terugpakken, heeft de verdachte geweld gebruikt om te proberen die goederen buiten haar bereik te houden.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte en de medeverdachte hebben gehandeld overeenkomstig een tevoren gemaakte, al dan niet stilzwijgende, afspraak bij [winkel] te gaan stelen, waarbij de taakverdeling aan beiden vooraf duidelijk was.
De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat in de witte tas snoep zat, alsmede etenswaren voor het avondeten die de medeverdachte zojuist bij [winkel] had gekocht. De verdediging heeft op die verklaring gewezen en daaraan de suggestie toegevoegd dat de verdachte misschien op de bak met theeblikken had gewezen omdat deze in de aanbieding waren. Die scenario’s zijn echter onverenigbaar met hetgeen het hof heeft vastgesteld en worden dus aannemelijk bevonden. Voor dit laatste is temeer aanleiding nu de verdachte in zijn eerste politieverhoor heeft verklaard dat hij de tas, waarin zich naar zijn zeggen boodschappen bevonden, had
opgehaald bij een kennisdie hij niet bij naam heeft genoemd. Overigens heeft hij in zijn tweede politieverhoor het handelen van hem en de medeverdachte (veel treffender) getypeerd als ‘een stommiteit’.
Het verweer wordt verworpen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad, aan zichzelf het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met zijn toenmalige vriendin goederen bij een filiaal van [winkel] gestolen. Diefstal is een misdrijf dat doorgaans financiële schade en overlast met zich brengt. Door zijn handelen heeft verdachte een groot gebrek aan respect voor de eigendommen van anderen aan de dag gelegd. Daarbij komt dat hij een medewerkster van [winkel] heeft geschopt toen zij een tas met gestolen goederen van hem terug wilde pakken. Zij deed gewoon haar werk en moest dit met een pijnlijke trap tegen haar scheenbeen bekopen. De verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en haar een zeer vervelende en, naar mag worden aangenomen, beangstigende ervaring bezorgd. Bovendien kunnen incidenten als het onderhavige leiden tot gevoelens van angst en onveiligheid bij degenen die daarvan getuigen zijn geweest. Daar komt bij dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn gedrag heeft genomen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 februari 2020 is hij eerder en herhaaldelijk voor vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in het nadeel van de verdachte weegt. Het hof heeft bij het bepalen van de soort en de omvang van de aan de verdachte op te leggen straffen voorts gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen aan recidivisten plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In het licht daarvan is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als door de politierechter opgelegd naar het oordeel van het hof in beginsel op zijn plaats. Op grond van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zal het hof daar echter van afwijken.
Het heeft de verdachte, die in weinig ideale omstandigheden is opgegroeid, langdurig ontbroken aan een stabiele woonsituatie en inkomen. Bovendien had hij een relatie met een vrouw die als veelpleger te boek stond en had hij ook overigens een negatief sociaal netwerk. Daarnaast is meermalen gebleken dat de verdachte ten tijde van het plegen van strafbare feiten (flink) onder invloed van alcohol was.
Blijkens een rapport van Reclassering Nederland van 27 februari 2020 heeft de verdachte sinds april 2018 een eigen huurwoning, is zijn relatie verbroken en zijn er geen aanwijzingen (meer) voor problematisch alcoholgebruik. Hij heeft het financieel niet breed, maar het lukt hem net rond te komen van de uitkering die hij inmiddels krijgt. Verder heeft de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep toegelicht dat hij ook afstand heeft genomen van kennissen die verslaafd waren en zich, naar het hof begrijpt, op het criminele pad begaven. Hij vult zijn dagen met het doen van klusjes en het wandelen met zijn hond en is tevreden met zijn huidige situatie.
De geschetste stabilisering van de persoonlijke situatie van de verdachte vindt bevestiging in het gegeven dat hij al enkele jaren niet meer in aanraking is geweest met justitie in verband met het plegen van strafbare feiten. De omstandigheid dat de verdachte over eigen woonruimte beschikt, lijkt daarin een belangrijke factor te zijn. Hij dreigt die woning te verliezen als hij langdurig gedetineerd raakt.
Gelet op de actuele persoonlijke situatie van de verdachte, de positieve ontwikkelingen in zijn leven en wat voor hem op het spel staat als hij zijn woning zou verliezen, zal het hof hem in dit geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, maar een taakstraf. Gezien de ernst van het bewezen feit kan het daar echter niet bij blijven. Om de verdachte ook in de toekomst te weerhouden van het plegen van strafbare feiten, zal het hof naast de (onvoorwaardelijke) taakstraf ook een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. A.M. van Woensel en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
25 maart 2020.
mrs. J.J.I. de Jong, P.F.E. Geerlings en C.H. Sillen zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]