ECLI:NL:GHAMS:2020:964

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
23-000594-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van een elektrische fiets met gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van diefstal van een elektrische fiets op 13 september 2017 te Alkmaar. De verdachte had eerder meerdere veroordelingen voor vermogensdelicten, maar zijn persoonlijke omstandigheden waren inmiddels positief veranderd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn recidive, in aanmerking kwam voor een taakstraf in plaats van een gevangenisstraf. De verdachte had sinds april 2018 een eigen huurwoning en had zijn leven verbeterd door afstand te nemen van een negatief sociaal netwerk en problematisch alcoholgebruik. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 800,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het bewezenverklaarde als diefstal werd gekwalificeerd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000594-18
datum uitspraak: 25 maart 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 februari 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 15-241540-17 en 15-047620-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 maart 2020.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 september 2017 te Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (elektrische) fiets (van het merk Sparta, kleur grijs), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

Bewezenverklaring en bewijsvoering

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 september 2017 te Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een elektrische fiets van het merk Sparta, kleur grijs, toebehorende aan [benadeelde].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Aangezien de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal op de voet van artikel 359, derde lid, Sv worden volstaan met de navolgende opgave van de bewijsmiddelen:
- een proces-verbaal van aangifte van 17 september 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (p. 11-13);
- een proces-verbaal van bevindingen van 27 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (p. 4-6);
- een proces-verbaal van bevindingen van 29 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (p. 8);
- de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep van 11 maart 2020.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een elektrische fiets. Diefstal is een misdrijf dat doorgaans financiële schade en overlast voor de benadeelde met zich brengt. Door zijn handelen heeft verdachte er bovendien blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 februari 2020 is hij eerder en herhaaldelijk voor vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen het hof in zijn nadeel meeweegt. Gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen aan recidivisten plegen te worden opgelegd, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als door de politierechter opgelegd naar het oordeel van het hof in beginsel op zijn plaats. Toch zal het hof hem een andere straf opleggen, om reden van het volgende.
Het heeft de verdachte, die in weinig ideale omstandigheden is opgegroeid, langdurig ontbroken aan een stabiele woonsituatie en inkomen. Bovendien had hij een relatie met een vrouw die als veelpleger te boek stond en had hij ook overigens een negatief sociaal netwerk. Daarnaast is meermalen gebleken dat de verdachte ten tijde van het plegen van strafbare feiten (flink) onder invloed van alcohol was.
Blijkens een rapport van Reclassering Nederland van 27 februari 2020 heeft de verdachte sinds april 2018 een eigen huurwoning, is zijn relatie verbroken en zijn er geen aanwijzingen (meer) voor problematisch alcoholgebruik. Hij heeft het financieel niet breed, maar het lukt hem net rond te komen van de uitkering die hij inmiddels krijgt. Verder heeft de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep toegelicht dat hij ook afstand heeft genomen van kennissen die verslaafd waren en zich, naar het hof begrijpt, op het criminele pad begaven. Hij vult zijn dagen met het doen van klusjes en het wandelen met zijn hond en is tevreden met zijn huidige situatie.
De geschetste stabilisering van de persoonlijke situatie van de verdachte vindt bevestiging in het gegeven dat hij al enkele jaren niet meer in aanraking is geweest met justitie in verband met het plegen van strafbare feiten. De omstandigheid dat de verdachte over eigen woonruimte beschikt, lijkt daarin een belangrijke factor te zijn. Hij dreigt die woning te verliezen als hij langdurig gedetineerd raakt.
Gelet op de actuele persoonlijke situatie van de verdachte, de positieve ontwikkelingen in zijn leven en wat voor hem op het spel staat als hij zijn woning zou verliezen, zal het hof hem in dit geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, maar een taakstraf. Bij het bepalen van de omvang daarvan heeft het hof rekening gehouden met het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde feit.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 40 uren passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 550,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering geheel wordt toegewezen en dat terzake daarvan de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsman heeft erop gewezen dat de eerste rechter het toe te wijzen bedrag heeft gematigd en heeft daaraan toegevoegd dat dit terecht zou kunnen zijn, omdat over de fiets in kwestie weinig informatie beschikbaar is.
Het hof overweegt als volgt.
De vordering strekt tot vergoeding van materiële schade die de benadeelde partij door het bewezenverklaarde heeft geleden. Blijkens de ingebrachte factuur is de fiets die de verdachte op 13 september 2017 heeft gestolen, op 1 juli 2017 tweedehands voor € 800,00 gekocht. De verdediging heeft de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd betwist. Gelet daarop is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is dan ook verplicht die schade te vergoeden, zodat de vordering geheel zal worden toegewezen en worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 juni 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Deze vordering, die in eerste aanleg is toegewezen, is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
In de onder parketnummer 23-003410-18 geregistreerde zaak heeft het hof bij arrest van heden in plaats van de tenuitvoerlegging van de op 16 juni 2017 opgelegde straf, een taakstraf gelast. Hierin ziet het hof met de advocaat-generaal aanleiding de vordering tot tenuitvoerlegging in de onderhavige zaak af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 800,00 (achthonderd euro)materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 800,00 (achthonderd euro)materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 13 september 2017.
Wijst afde
vorderingvan de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van
29 november 2017, strekkende tot
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 juni 2017, parketnummer 15-047620-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week..
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. A.M. van Woensel en mr. P.F.E. Geerlings , in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
25 maart 2020.
mrs. J.J.I. de Jong, P.F.E. Geerlings en C.H. Sillen zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]