ECLI:NL:GHAMS:2021:1153

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
23-002623-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing van de zaak naar de politierechter wegens niet tijdige kennisgeving aan de raadsvrouw

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was gedagvaard voor een terechtzitting op 11 november 2020, maar zijn raadsvrouw was niet tijdig op de hoogte gesteld van deze zitting. Hierdoor heeft de politierechter de zaak in afwezigheid van zowel de verdachte als zijn raadsvrouw behandeld, wat in strijd is met de procedurele vereisten. De raadsvrouw heeft verzocht om terugwijzing van de zaak naar de eerste rechter, omdat zij niet op de hoogte was van de zitting en daardoor de verdediging niet adequaat kon voeren. Het hof heeft vastgesteld dat de raadsvrouw, die een essentiële rol speelt in het strafproces, niet tijdig op de hoogte was gesteld van de zitting, wat heeft geleid tot een schending van de rechten van de verdachte. Het hof heeft daarom het vonnis van de politierechter vernietigd en de zaak teruggeworpen naar de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, zodat deze met inachtneming van het arrest opnieuw recht kan doen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002623-20
datum uitspraak: 19 april 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Schriftelijk arrest van het gerechtshof Amsterdam, enkelvoudige kamer, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 november 2020 in de strafzaak onder parketnummer 96-174640-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2021.
Namens de verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkend tot terugwijzing van de zaak naar de rechter in eerste aanleg, en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 8 mei 2019 te Schagen een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en/of cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 410 microgram amfetamine per liter bloed en/of 15 microgram THC per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde;
subsidiairhij op of omstreeks 8 mei 2019 te Schagen als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten amfetamine en/of THC, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.

Vonnis waarvan beroep en terugwijzing

De raadsvrouw heeft het hof verzocht de zaak op grond van het bepaalde in artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) terug te wijzen naar de eerste rechter. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij in eerste aanleg niet op de hoogte is gesteld van de dag en het uur van de terechtzitting, ondanks dat zij zich tijdig als raadsvrouw had gesteld door middel van een stelbrief. In haar optiek is er voor de verdachte een instantie verloren gegaan.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte is op 18 september 2020 gedagvaard om te verschijnen op de terechtzitting van de politierechter van 11 november 2020. Bij de stukken in het dossier bevindt zich een brief van 23 oktober 2020 van mr. J.C.H. Pronk, advocaat te Apeldoorn, waarin zij zich in deze zaak bij de rechtbank voor de verdachte stelt als zijn raadsvrouw. Niet gebleken is dat haar nadien een afschrift van de inleidende dagvaarding is toegezonden. Uit de zittingsaantekeningen van de griffier blijkt dat op de terechtzitting in van 11 november 2020 noch de verdachte, noch diens raadsvrouw is verschenen. De politierechter heeft verstek tegen de verdachte verleend en vervolgens de behandeling van de zaak – in afwezigheid van de verdachte en zijn raadsvrouw – voortgezet, het onderzoek ter terechtzitting gesloten en daarna meteen mondeling eindvonnis gewezen.
In een geval waarin – zoals hier – uit het dossier blijkt dat de verdachte zich heeft voorzien van rechtsbijstand van een raadsvrouw, dient aan die raadsvrouw gelet op het bepaalde in artikel 51 Sv (onverwijld) een afschrift van de inleidende dagvaarding te worden verstrekt. Nu in deze zaak de raadsvrouw, die in het strafproces een kernrol vervult, ten onrechte niet tijdig op de hoogte is gesteld van de terechtzitting van 11 november 2020, terwijl niet is gebleken dat zij anderszins (tijdig) op de hoogte was geraakt van de dag en het uur van die zitting, is het hof van oordeel dat de politierechter niet aan de behandeling van de zaak had mogen toekomen (vgl. HR 7 mei 1996,
NJ1996/557). Nu namens de verdachte terugwijzing naar de eerste rechter is verlangd, zal het hof, na vernietiging van het aangevallen vonnis, de strafzaak terugwijzen naar de politierechter.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst de zaak terug naar de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.
Dit arrest is gewezen door de enkelvoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting had mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 april 2021.