ECLI:NL:GHAMS:2021:1157
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Huwelijksvermogensregime naar Turks en vervolgens Nederlands recht; niet voldaan aan stelplicht
In deze zaak gaat het om een geschil tussen een vrouw en een man over de verdeling van inboedelgoederen na hun echtscheiding. Partijen zijn in 2016 gehuwd in Turkije en hun huwelijk is op 31 december 2019 ontbonden. De vrouw heeft zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit, terwijl de man alleen de Turkse nationaliteit heeft. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de verdeling van de inboedelgoederen is vastgesteld. De rechtbank had bepaald dat de vrouw bepaalde goederen toegewezen kreeg, terwijl het verzoek van de vrouw om een vordering van € 6.000,- op de man te erkennen, werd afgewezen.
In hoger beroep heeft de vrouw betoogd dat de rechtbank ten onrechte de inboedelgoederen aan de man heeft toegedeeld en dat zij recht heeft op de vordering van € 6.000,-. Het hof overweegt dat het huwelijksvermogensregime van partijen vanaf 5 april 2017 onder Nederlands recht valt, en dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat de door haar genoemde inboedelgoederen al voor het huwelijk aan haar toebehoorden. Het hof concludeert dat de vrouw niet heeft voldaan aan haar stelplicht en dat de grieven van de vrouw falen. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd.
De beslissing van het hof is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is op 6 april 2021 in het openbaar uitgesproken. De griffier was aanwezig bij de uitspraak.