ECLI:NL:GHAMS:2021:1202

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
200.285.592/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 april 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [kind 1] en [kind 2]. De moeder van de kinderen, verzoekster in hoger beroep, heeft op 9 november 2020 hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, die op 10 augustus 2020 de uithuisplaatsing had verlengd. De gecertificeerde instelling, Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI), heeft de bestreden beschikking verdedigd, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming als adviseur is betrokken in de procedure.

De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing onterecht is, omdat zij zich heeft ingespannen om aan de voorwaarden voor terugplaatsing van de kinderen te voldoen. De GI heeft echter betoogd dat de moeder niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de benodigde veiligheid en structuur te bieden. Het hof heeft vastgesteld dat er langdurige zorgen zijn over de veiligheid van de kinderen, die in het verleden getuige zijn geweest van huiselijk geweld en ernstige gedragsproblemen vertoonden. De kinderen verblijven momenteel in een gezinshuis waar zij de nodige structuur en begeleiding ontvangen.

Het hof heeft overwogen dat de moeder, ondanks eerdere positieve ontwikkelingen, niet in staat is gebleken om een stabiele thuissituatie te bieden. De zorgen over haar psychische stabiliteit en de incidenten die zich hebben voorgedaan, hebben geleid tot de conclusie dat de verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarmee de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd voor de duur van zes maanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.285.592/01
zaaknummer rechtbank: C/15/304431 / JURK 20-1276
beschikking van de meervoudige kamer van 13 april 2021 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Çelen te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Amsterdam (locatie Haarlem),
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de na te noemen minderjarige [kind 1] (hierna: [kind 1] );
- de na te noemen minderjarige [kind 2] (hierna: [kind 2] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 10 augustus 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 9 november 2020 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voormelde beschikking van 10 augustus 2020.
2.2
De GI heeft op 10 december 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 22 januari 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Voor de moeder is mevrouw I. Tomesen opgetreden als tolk in de Poolse taal;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer W. Daalderop.

3.De feiten

3.1
Verzoekster is de moeder van [kind 1] , geboren [in] 2013 te [geboorteplaats] , en [kind 2] , geboren [in] 2015 te [geboorteplaats] . [kind 1] en [kind 2] zullen hierna gezamenlijk ‘de kinderen’ worden genoemd. De kinderen en de moeder hebben allen de Poolse nationaliteit en verblijven in Nederland.
3.2
Het gezag over [kind 1] en [kind 2] wordt uitgeoefend door de moeder. [kind 1] en [kind 2]
verblijven in een gezinshuis.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 30 april 2015 is [kind 1] voorlopig onder toezicht
gesteld, welke ondertoezichtstelling vervolgens definitief is uitgesproken, is verlengd en
heeft voortgeduurd tot 7 september 2016.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 28 augustus 2015 is een spoedmachtiging
verleend om [kind 1] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 26 augustus 2015, welke machtiging is verlengd en heeft voortgeduurd tot 8 december 2015.
3.5
Bij beschikking van de kinderrechter van 27 augustus 2015 is [kind 2] voorlopig onder
toezicht gesteld met ingang van 26 augustus 2015, welke ondertoezichtstelling vervolgens
definitief is uitgesproken, is verlengd en heeft voortgeduurd tot 8 september 2016.
3.6
Bij beschikking van de kinderrechter van 27 augustus 2015 is ook een spoedmachtiging
verleend om [kind 2] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, welke
machtiging is verlengd en heeft voortgeduurd tot 8 december 2015.
3.7
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 mei 2017 zijn [kind 1] en [kind 2] opnieuw onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling is verlengd en heeft voortgeduurd tot 18 augustus 2020. Bij het niet bestreden deel van de beschikking van 10 augustus 2020 is de ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] verlengd tot 18 augustus 2021.
3.8
De kinderrechter heeft bij beschikkingen van respectievelijk 14 februari 2020 en 17 februari 2020 spoedmachtiging verleend om [kind 1] en [kind 2] uit huis te plaatsen in een
crisispleeggezin met ingang van 14 februari 2020. De machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 18 augustus 2020.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is voor zover thans van belang de machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinshuis van [kind 1] en [kind 2] verlengd tot 18 februari 2021.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre), te bepalen dat de kinderen zo snel mogelijk bij haar teruggeplaatst worden.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de vraag of de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een gezinshuis voor de duur van zes maanden verlengd diende te worden.
5.2
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, aan - kort samengevat - dat de machtiging tot uithuisplaatsing ten onrechte verlengd is. In de afgelopen periode heeft zij haar uiterste best gedaan om te voldoen aan de voorwaarden voor terugplaatsing van de kinderen bij haar thuis. Zij heeft een nette woning, die kindvriendelijk is ingericht. Ook heeft de moeder geen schulden meer. Daarnaast weerspreekt zij dat bij haar sprake zou zijn van een alcohol- of drugsverslaving. Zij is een zorgzame en lieve moeder en zal er alles aan doen de kinderen een veilige thuissituatie te bieden. De moeder staat bovendien open voor hulpverlening, maar merkt dat zij onvoldoende hulp heeft ontvangen van de GI. Zo heeft zij zelf een Poolse psychiater en een bewindvoerder moeten zoeken. Zij meent dat volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) voldoende moet zijn geïnvesteerd in de band tussen kind en ouder teneinde terugkeer naar huis te bewerkstelligen. Dat gebeurt thans onvoldoende. De kinderen hebben het bovendien niet naar hun zin bij de pleegmoeder. Zij is door haar ziekte onvoldoende beschikbaar voor de kinderen. Ook worden de omgangsmomenten door de ziekte van de pleegmoeder afgezegd. De moeder krijgt verder te weinig informatie over de pleegouders. Zo heeft zij hen nog niet ontmoet en weet zij niet wat er met haar kinderen gebeurt als de pleegmoeder in het ziekenhuis ligt, aldus de moeder.
5.3
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - aan dat de machtiging tot uithuisplaatsing terecht is verlengd. Niet te verwachten is dat de moeder binnen een aanvaardbare termijn drastische veranderingen kan aanbrengen om de benodigde veiligheid en structuur te kunnen bieden aan de kinderen. Hoewel de moeder de afgelopen jaren stappen heeft gezet in de goede richting, zoals het opknappen van haar huis, en meldingen bij Veilig Thuis zijn uitgebleven, is dit onvoldoende om te concluderen dat de kinderen weer thuisgeplaatst kunnen worden. Het gaat nu goed met de kinderen en de GI wil niet het risico nemen dat de kinderen, indien zij worden teruggeplaatst bij de moeder, opnieuw zullen worden blootgesteld aan een onveilige omgeving. In de huidige opvoedomgeving van het gezinshuis hebben zij de mogelijkheid om hun trauma te verwerken. De kinderen zijn gebaat bij een stabiele opvoeder die de kinderen structuur en regels kan bieden, zonder hierin ambivalent te zijn. Zonder deze begeleiding vervallen de kinderen weer in hun oude gedragspatronen, voortkomend uit een hechtingsstoornis en trauma, te weten gillen, trappen, dissociëren, manipuleren, bijten en op de tenen lopen. In het gezinshuis lijken de kinderen meer rust te vinden en vertoont [kind 2] dit gedrag niet. [kind 1] vertoont voornoemd gedrag af en toe. Na de omgang met de moeder vertonen de kinderen dit gedrag wel weer. Dat de omgang met de moeder is afgezegd vanwege de gezondheidstoestand van de gezinshuismoeder weerspreekt de GI, onder verwijzing naar de omgangsverslagen. Ook meent de GI dat de opvoeding en verzorging van de kinderen niet in het gedrang komt door de gezondheidstoestand van de gezinshuismoeder. Thans bestaat er nog geen structurele omgangsregeling. Die zal aan de hand van de CHOPlist opgesteld worden, aldus de GI. Ter zitting heeft de GI aangegeven dat in de periode vanaf december 2020 de situatie van de moeder is verslechterd. Er zijn meldingen gedaan bij Veilig Thuis vanwege huiselijk geweld en incidenten waarbij de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar) en de politie betrokken moesten worden.
5.4
De raad adviseert om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De zorgen die bestonden ten tijde van de uithuisplaatsing zijn door de Veilig Thuis-meldingen en incidenten met de politie bevestigd. Dit geeft aanleiding de huidige plaatsing van de kinderen in het gezinshuis voort te zetten. De kinderen hebben veel baat bij de structuur die hen in het gezinshuis geboden wordt. De raad maakt zich zorgen over de heftige reacties van de moeder naar aanleiding van de omgangsmomenten en daarmee over haar psychische gesteldheid. De raad meent dat de psychische stabiliteit van de moeder eerst moet verbeteren voordat gekeken kan worden naar opheffing van de uithuisplaatsing. De kinderen zijn gebaat bij handhaving van hun plaatsing in het gezinshuis, aldus de raad.
5.5
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:265c, tweede lid, BW kan op verzoek van de gecertificeerde instelling de kinderrechter de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.6
Het hof overweegt als volgt. De moeder en de kinderen hebben de Poolse nationaliteit. De Nederlandse rechter heeft op grond van artikel 8 Brussel II bis rechtsmacht met betrekking tot het verzoek van de GI, aangezien de gewone verblijfplaats van de kinderen, op het tijdstip dat de onderhavige zaak aanhangig is gemaakt in de zin van artikel 16, lid 1, onderdeel a, Brussel II bis, zich bevindt in Nederland. In hoger beroep is niet in geschil dat op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Nederlands recht van toepassing is op het verzoek.
5.7
Het hof overweegt voorts als volgt. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er langdurige zorgen bestaan over de veiligheid van de kinderen. Het gezin ontvangt sinds 2014 hulpverlening. De kinderen zijn in het verleden getuige geweest van huiselijk geweld tussen hun ouders. Zij zijn hierdoor getraumatiseerd en waren voorafgaand aan de meest recente uithuisplaatsing nog niet behandeld voor hun trauma, omdat hun (thuis)situatie niet stabiel was en de moeder geen openheid gaf over de betrokkenheid van de vader in de thuissituatie. De kinderen lieten ernstige gedragsproblemen zien en liepen achter in hun cognitieve, lichamelijke en sociaal-emotionele ontwikkeling. Er is bij de kinderen sprake van overmatige angst, vermijding, vermoeden van herbeleving en dissociatie, bewegingsonrust, moeite met afstand en nabijheid, lichamelijke klachten, zelfbepalend en impulsief gedrag, beperkte mogelijkheden zich verbaal uit te drukken en moeite met het reguleren van emoties. Deze signalen worden gezien in het kader van een posttraumatische stressstoornis, hechtingsproblematiek en opvoedingsverlegenheid van de moeder. [kind 2] kwam voordat zij uit huis werd geplaatst niet toe aan leren en spelen op de peuterspeelzaal en zat vaak voor zich uit te staren. Ook waren er zorgen over haar gewicht, omdat zij teveel at indien zij niet begrensd werd.
De moeder is belast met haar eigen traumatische voorgeschiedenis die zij nog onvoldoende heeft verwerkt. De GI heeft in de afgelopen jaren diverse soorten hulpverlening ingezet om de moeder te versterken in haar opvoedvaardigheden, te weten Tien voor Toekomst in 2015, ouderbegeleiding via Sensa Zorg in 2015, psychologische hulp via Stichting Barka in 2015 en 2016, ambulante hulpverlening via Kenter Jeugdhulp van augustus 2017 tot november 2018 en vanaf februari 2019 ambulante hulpverlening via Unalzorg. De GI heeft met deze hulpverlening getracht bij de moeder een veilig en stabiel opvoedklimaat te creëren waarin de kinderen zich positief kunnen ontwikkelen. Deze opvoedvaardigheden verdwenen echter na verloop van tijd, waardoor het de vraag was of de moeder hierin voldoende leerbaar was. Vooral met betrekking tot structuur, veiligheid en het stellen van grenzen blijkt de moeder nog over onvoldoende vaardigheden te beschikken.
Thans ervaren de kinderen rust door de structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid die hen in het gezinshuis, waar zij sinds april 2020 wonen, geboden wordt. Zij zijn gestart met traumatherapie. [kind 2] is sinds haar plaatsing in het gezinshuis bijzonder vooruitgegaan in haar ontwikkeling. Zij vertoont niet langer het zorgelijke gedrag dat zij voorafgaand aan haar uithuisplaatsing vertoonde. [kind 2] volgt thans regulier onderwijs, waar zij aansluiting vindt bij haar leeftijdsgenoten. [kind 2] heeft ook speelafspraken met vriendinnen uit haar klas. [kind 1] vertoont nog af en toe probleemgedrag en zoekt de grenzen op bij de pleegouders. Zij volgt speciaal onderwijs. [kind 1] is erg enthousiast over school. De kinderen hebben geen overgewicht meer sinds zij bij de gezinshuisouders wonen.
5.8
[kind 2] en [kind 1] zijn kwetsbare kinderen die, door wat zij hebben meegemaakt in het verleden, een bovengemiddelde behoefte hebben aan structuur, voorspelbaarheid en duidelijke regels. Het gezinshuis kan deze omgeving aan de kinderen bieden. In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van zes maanden om te bezien of de samenwerking van de moeder met de gezinshuisouders dusdanig zou kunnen verbeteren dat de kinderen in het vrijwillig kader bij het gezinshuis zouden kunnen verblijven.
Hoewel de moeder aanvankelijk haar leven wat meer vorm had gegeven door haar huis op te knappen, haar schulden te saneren, niet in aanraking met politie te komen en geen contact met de vader te hebben, is ter zitting in hoger beroep gebleken dat deze positieve ontwikkeling is gestagneerd.
De zorgen die hebben geleid tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing zijn in hoger beroep niet weggenomen, maar bevestigd. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de donderdag voorafgaand aan de zitting wederom een melding bij Veilig Thuis is gedaan van huiselijk geweld tussen de vader van de kinderen en de moeder.
Ook zijn de zorgen over de psychische stabiliteit van de moeder nog actueel. De moeder staat nog altijd op de wachtlijst voor een Poolse psychiater en heeft nog geen start kunnen maken met het verwerken van haar traumatische verleden. Daarnaast bleek ter zitting in hoger beroep dat na afloop van het kennismakingsgesprek met de gezinshuisouders op 18 december 2020 een incident heeft plaatsgevonden waarbij de moeder haar eigen leven in gevaar heeft gebracht, zij met behulp van de politie onder bedwang moest worden gehouden en vervolgens de nacht in een GGZ instelling heeft moeten doorbrengen. Voorts heeft in de maand voorgaand aan de zitting een incident plaatsgevonden waarbij de moeder de deur niet wilde opendoen en de deur met behulp van de KMar is geforceerd.
5.9
De moeder kan de kinderen de stabiele thuissituatie die zij nodig hebben, mede als gevolg van haar eigen psychische problemen, thans niet bieden. Ten aanzien van de grief van de moeder dat de GI onvoldoende heeft geïnvesteerd om te bewerkstelligen dat de kinderen weer bij de moeder thuis zouden kunnen wonen, overweegt het hof dat, zoals hiervoor is overwogen, de GI sinds 2014 meerdere hulpverleningstrajecten heeft ingezet om de moeder te herstellen in haar rol als verzorgende ouder. Dit heeft echter nog niet tot een permanente gedragsverandering bij de moeder geleid; de moeder is, hoewel zij de adviezen voor korte tijd opvolgt, telkens weer teruggevallen in haar oude patroon. Deze grief slaagt dan ook niet.
Bij deze stand van zaken oordeelt het hof dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een gezinshuis voor de gehele duur van de verlenging noodzakelijk was in het belang van hun verzorging en opvoeding.
5.1
Ten aanzien van de grief van de moeder over de situatie in het gezinshuis overweegt het hof dat het aan de GI is om te bepalen waar de kinderen in het kader van de uithuisplaatsing worden geplaatst. Ten overvloede wordt overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat de gezinshuismoeder vanwege haar gezondheidstoestand onvoldoende beschikbaar zou zijn voor de kinderen, zoals de moeder stelt. De GI heeft naar voren gebracht het beeld dat de kinderen in het gezinshuis ongelukkig zouden zijn, niet te herkennen. De GI beschrijft wel dat de kinderen verdrietig kunnen zijn na afloop van de omgang met de moeder, zij vertellen dan dat zij het zielig vinden dat hun moeder alleen naar huis gaat.
Ten slotte overweegt het hof dat de omgangsregeling in de onderhavige zaak niet ter beoordeling aan het hof voorligt, zodat hetgeen de moeder daarover opmerkt onbesproken zal blijven.
5.11
Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. A.N. van de Beek en mr. P.A.M. Jongens-Lokin, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van Tol als griffier, en is op 13 april 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.