ECLI:NL:GHAMS:2021:1273

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
23-002072-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met braak in vereniging bij restaurant te Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1998, was beschuldigd van diefstal met braak in vereniging bij een restaurant in Amsterdam op 8 juni 2019. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van een kluis met inhoud, laptops en een sleutelbos, waarbij de toegang tot het restaurant was verkregen door middel van braak. Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 april 2021 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de herkenning van de verdachte door een verbalisant niet voor het bewijs kon worden gebruikt, omdat er geen duidelijke uiterlijke kenmerken waren vermeld. Het hof heeft echter vastgesteld dat er voldoende bewijs was, waaronder camerabeelden en een video van de inbraak die op de telefoon van de verdachte was aangetroffen. Het hof oordeelde dat de herkenning van de verdachte door de verbalisant wettig en overtuigend was en dat de verdachte samen met anderen de inbraak had gepleegd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 weken, met aftrek van voorarrest. De straf is gegrond op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals de eerdere veroordeling van de verdachte voor gekwalificeerde diefstal.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002072-20
datum uitspraak: 3 mei 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 augustus 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-145594-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2021.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 8 juni 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kluis met inhoud (een geldbedrag van ongeveer 7600 euro) en/of een of meer laptop(s) en/of een geldbedrag (uit de kassalade) en/of een sleutelbos, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan restaurant '[restaurant]' aan [adres 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewijsoverweging
Verweer van de raadsman
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van zijn pleitnotities beoogd dat de herkenning van de verdachte door verbalisant [verbalisant 1] niet voor het bewijs kan worden gebezigd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat in het dossier niet wordt gerelateerd op basis van welke uiterlijke kenmerken de verbalisant tot een herkenning van de verdachte is gekomen. Voorts wordt in het dossier niet gerelateerd hoe verbalisant de verdachte kent en hoe duidelijk de verdachte in beeld is verschenen. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat de herkenning geen steun vindt in andere bewijsmiddelen, omdat in het dossier niet is vastgesteld dat de inbeslaggenomen telefoon de telefoon van de verdachte is. Nu de herkenning het enige belastende bewijsmiddel is tegen de verdachte, dient hij te worden vrijgesproken.
Oordeel van het hof
Uit het dossier zijn de volgende feiten en omstandigheden gebleken.
Op 28 januari 2020 is de verdachte in het kader van een andere strafzaak aangehouden. Tijdens deze aanhouding zijn in de slaapkamer van een woning waar de verdachte verbleef, vijf telefoons in beslag genomen. Het hof gaat ervan uit dat op de kennisgeving van inbeslagneming bij vergissing het adres [adres 3] in plaats van [adres 4] is vermeld. De telefoons zijn, in het kader van die andere strafzaak, uitgelezen.
Op een van de inbeslaggenomen telefoons is een Snapchat chatgesprek aangetroffen tussen het account ‘[account 1]’ en het account ‘[account 2]’. Het hof stelt vast dat de voornaam van de verdachte [verdachte] is. Op 8 juni 2019 om 13:22 uur is door ‘[account 2]’ een video gestuurd van ongeveer 22 seconden naar ‘[account 1]’. Verbalisant [verbalisant 1] heeft deze video bekeken. Zij zag dat er door een op dat moment nog onbekende persoon een ruimte met een grijze kluis, waarvan later te zien is dat deze niet geheel tegen de muur aan stond, werd gefilmd. Ook zag zij op de video dat er op een bureau een breekijzer, schroevendraaier en grote knijptang lagen. Vervolgens zag zij dat de persoon die de video maakte, zichzelf begon te filmen. Het hof begrijpt dat de afbeelding die bij de vermelding van deze herkenning in het betreffende proces-verbaal is opgenomen, een
stillis van de video op het moment dat de persoon zichzelf filmt. Verbalisant [verbalisant 1] herkende deze persoon direct als zijnde de verdachte. Op het filmpje hoorde zij de persoon onder andere zeggen “
Deze moet mee broer. Wacht nu op versterking”.
Naar aanleiding van deze video heeft verbalisant [verbalisant 2] in de politiesystemen gezocht naar een mogelijke inbraak op 8 juni 2019. Hij zag dat aangifte was gedaan van een inbraak bij het restaurant ‘[restaurant]’, gelegen aan de [adres 2] te Amsterdam, gepleegd in de nacht van 7 op 8 juni 2019. Bij deze inbraak zijn weggenomen: een grijze kluis met inhoud, twee laptops en een sleutelbos. Bij de inbraak is het raam geforceerd en is de kluis, die normaliter aan de vloer genageld staat, verwijderd, met schade aan de vloer tot gevolg. [verbalisant 2] is naar [restaurant] gegaan en heeft geconstateerd dat de kantoorruimte van het restaurant, dezelfde ruimte betrof als de ruimte die te zien is op de reeds vermelde video, aangetroffen op de onder de verdachte inbeslaggenomen telefoon.
Van de inbraak op 8 juni 2019 bij [restaurant] waren ook camerabeelden beschikbaar. Uit de camerabeelden volgt dat er tussen 02:07 uur en 05:12 uur drie personen aanwezig zijn geweest in het restaurant. De drie personen hebben het restaurant verlaten met een groot voorwerp, de kluis.
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor door de politie verklaard dat hij niks wil zeggen over de video, dat hij niet weet waar het over gaat en dat hij het zich niet kan herinneren.
Het hof stelt vast dat de
stillin het dossier voldoende duidelijk en helder is om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren. Het hof heeft voorts waargenomen dat een vergelijking van de
stillin het dossier met de foto van de verdachte niet tot de conclusie leidt dat de persoon op de
stillniet de verdachte zou kunnen zijn. Vergelijking van de foto en de
stillvormen derhalve geen aanleiding om te twijfelen aan de herkenning van de verdachte. Bezien in samenhang met de omstandigheid dat de herkenning heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een video van de inbraak, aangetroffen op een onder de verdachte inbeslaggenomen telefoon en verstuurd vanaf een Snapchataccount met zijn voornaam, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte is geweest die zich, samen met twee anderen, aan de ten laste gelegde inbraak heeft schuldig gemaakt.
Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 juni 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een kluis met een geldbedrag en laptops en een sleutelbos, toebehorende aan restaurant '[restaurant]', [adres 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak bij een restaurant. Daarbij hebben zij een raam geforceerd en schade aangericht aan de vloer van de kantoorruimte, door een kluis van de vloer te verwijderen. Voorts hebben zij, naast de kluis met inhoud, twee laptops en een sleutelbos buit gemaakt. Dit is een ernstig feit, dat niet alleen overlast en materiële schade voor het gedupeerde restaurant heeft veroorzaakt, maar ook aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving kan bijdragen. Door aldus te handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van een ander. Hij heeft zich kennelijk slechts laten leiden door zijn zucht naar financieel gewin en zich niet bekommerd om de gevolgen hiervan voor anderen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 april 2021 is hij eerder ter zake van gekwalificeerde diefstal onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt in het nadeel van de verdachte.
De in eerste aanleg onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, die ook is gevorderd door de advocaat-generaal, doet recht aan de ernst en de aard van het bewezenverklaarde. Het hof zal daarom dezelfde vrijheidsbenemende straf opleggen die passend en geboden wordt geacht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. C.J. van der Wilt en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 mei 2021.
mr. M.J.A. Duker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]