ECLI:NL:GHAMS:2021:1397

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
200.227.147/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarige dochter in het kader van zwaarwegende belangen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2021 een tussenuitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de omgang tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om omgang met zijn dochter, die gediagnosticeerd is met autisme en verstandelijke beperkingen. Het hof heeft in zijn eerdere beschikking van 14 april 2020 bepaald dat de behandeling van de zaak pro forma zou worden aangehouden, zodat partijen de gelegenheid kregen om een traject Ouderschap Blijft te volgen. Echter, de vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft het hof geïnformeerd dat dit traject is beëindigd, wat volgens haar te wijten is aan de vader.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen behoorlijke communicatie tussen de ouders is, wat essentieel is voor een veilige omgang tussen de vader en de dochter. De vrouw heeft aangegeven dat zij geen mogelijkheden ziet voor omgang, terwijl de vader stelt dat hij in staat is om omgang te hebben. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook benadrukt dat goede communicatie tussen de ouders een voorwaarde is voor omgang. Het hof concludeert dat de vader niet voldoet aan deze voorwaarde en dat omgang in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van de minderjarige.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigd en het verzoek van de vader afgewezen. De beslissing is genomen met het oog op de veiligheid en het welzijn van de minderjarige, waarbij de noodzaak van een goede samenwerking tussen de ouders en de zorg voor de dochter voorop staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.227.147/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/595998 / FA RK 15-7624
Beschikking van de meervoudige kamer van 4 mei 2021 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. I. Roos te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.M. de Winter te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt de minderjarige [dochter] , geboren [in] 2009 (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
Als informanten zijn aangemerkt:
- mevrouw F. Jellema (Ouder- en Kindteam (OKT) Noord West);
- mevrouw M. Meijer (OKT Noord West);
- mevrouw D. Russell (HVO-Querido, hierna: HVO);
- mevrouw drs. A.M. Stokkel (psychologenpraktijk Flinck & Stokkel).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Het hof handhaaft zijn beschikking van 14 april 2020 (hierna: de tussenbeschikking). In die beschikking is bepaald dat de behandeling van de zaak pro forma zal worden aangehouden tot zondag 8 november 2020 en dat partijen het hof uiterlijk twee weken vóór die datum schriftelijk zullen informeren over de stand van zaken en het gewenste vervolg van de procedure.
1.2
Vervolgens zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw, met bijlagen, van 20 oktober 2020, ingekomen op 21 oktober 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de man, met bijlagen, van 8 november 2020, ingekomen op 9 november 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de man, met bijlagen, van 29 januari 2021, ingekomen op 1 februari 2021.
1.3
De nadere mondelinge behandeling heeft op 22 februari 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld van M. Essebai, tolk in de Marokkaans-Arabische taal;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk;
- mevrouw S. Chahman, ambulant begeleider van de man, verbonden aan HVO;
- mevrouw drs. A.M. Stokkel, verbonden aan psychologenpraktijk Flinck & Stokkel.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof heeft in de tussenbeschikking beslist de behandeling van de zaak aan te houden, zodat partijen alsnog het traject Ouderschap Blijft konden volgen. Het hof heeft daarbij uitdrukkelijk overwogen dat zonder een vorm van behoorlijke communicatie tussen de man en de vrouw omgang van de man met zijn dochter [de minderjarige] onverantwoord is en dus in strijd met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] zal zijn.
2.2
De vrouw heeft het hof schriftelijk bericht dat Altra het traject Ouderschap Blijft heeft beëindigd. Volgens haar ligt de oorzaak hiervan bij de man. Hoewel het in beginsel in het belang van [de minderjarige] is dat zij contact en omgang met haar vader heeft, ziet de vrouw hiertoe geen mogelijkheid, nu Ouderschap Blijft geen resultaat heeft opgeleverd. Zij heeft verwezen naar het door haar overgelegde eindverslag van Altra van 1 september 2020.
2.3
De man heeft het hof schriftelijk bericht dat hij wel degelijk in staat is om omgang met zijn dochter te hebben. De man heeft psycho-educatie gevolgd, staat open voor adviezen van de vrouw en kan goed met [de minderjarige] omgaan. Volgens de aan HVO verbonden begeleiders van de man zijn er geen belemmeringen voor contact en omgang tussen hem en [de minderjarige] . De vrouw wil niet dat HVO en een tolk aanwezig zijn bij de gesprekken met Altra en bij de omgang. De man verzoekt omgang alsnog mogelijk te maken door de bestreden beschikking te vernietigen, dan wel de zaak aan te houden voor de duur van zes maanden om alsnog een passend traject te starten waarbij een tolk aanwezig mag zijn of Altra te instrueren een tolk toe te laten bij het traject.
2.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat een voorwaarde voor omgang tussen de man en [de minderjarige] is dat de ouders goed met elkaar kunnen communiceren en met elkaar afspraken over de omgang kunnen maken. De man kan niet aan deze voorwaarde voldoen, omdat hij niet beschikt over de intrinsieke motivatie om de onderlinge communicatie tussen de ouders te verbeteren. Omdat het echter wel in het belang van [de minderjarige] is om omgang met haar vader te hebben, moet volgens de raad de omgang onder begeleiding van het kinderdagcentrum plaatsvinden. Hoewel contact met de man in eerste instantie mogelijk tot een hevige reactie bij [de minderjarige] zal leiden, moet worden onderzocht of zij voldoende draagkracht voor omgang heeft en moet de omgang vervolgens worden geëvalueerd.
2.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de man sinds oktober 2014 geen contact meer met zijn dochter heeft gehad. Duidelijk is dat de man veel om [de minderjarige] geeft en dat hij heel graag contact met haar wil hebben. [de minderjarige] is verstandelijk beperkt en is met autisme gediagnosticeerd. Zij is elf jaar oud, maar functioneert op het niveau van een peuter. [de minderjarige] is in haar gedrag moeilijk te sturen en heeft baat bij regelmaat. Als zij steeds op dezelfde manier wordt benaderd en het contact op dezelfde manier plaatsvindt, geeft dit haar rust en stabiliteit. Bij veranderingen, zoals een nieuwe omgeving of een nieuw persoon, kan [de minderjarige] van slag raken. [de minderjarige] had een milde vorm van epilepsie, maar is daar inmiddels overheen gegroeid. Zij vertoont momenteel puberaal gedrag. Tot voor kort heeft zij vanwege een vervroegde fysieke puberteit medicatie gekregen. [de minderjarige] verblijft vijf dagen per week van 9.00 uur tot 15.30 uur op een kinderdagcentrum. Zij is bij een logeerhuis aangemeld om haar zelfstandigheid te bevorderen en zal daar aanvankelijk eenmaal per maand een nacht verblijven. De vrouw en [de minderjarige] worden begeleid door Cordaan en psychologenpraktijk Flinck & Stokkel, met als doel [de minderjarige] vaardigheden aan te leren en de vrouw te leren hoe zij het beste kan omgaan met het gedrag van [de minderjarige] . Blijkens het eindverslag van Altra van 1 september 2020 (hierna: het eindverslag) is het, gelet op de beperking van [de minderjarige] , van zeer groot belang op een eenduidige en voorspelbare manier te handelen, waarvoor veel overleg en wederzijds vertrouwen noodzakelijk is. Een goede samenwerking is dus van essentieel belang, meer dan bij kinderen die zelf hun wensen en behoeften kunnen uitspreken.
2.6
Gebleken is dat beide ouders tot doel hebben dat de man en [de minderjarige] contact met elkaar kunnen hebben. Hoewel de man de vrouw verwijt dat zij er niet achter staat dat de man en [de minderjarige] omgang met elkaar hebben en zij onvoldoende aan de (opbouw van de) omgang meewerkt, blijkt naar het oordeel van het hof uit het eindverslag juist dat de vrouw zich coöperatief heeft opgesteld. Uit dit verslag en het verhandelde ter zitting in hoger beroep blijkt dat de vrouw graag wil dat er een band tussen de man en [de minderjarige] ontstaat en dat zij de man wil ondersteunen door hem de door haar van de hulpverlening gekregen handvatten aan te reiken voor de wijze waarop hij met [de minderjarige] en haar beperkingen moet omgaan en met haar kan communiceren. De vrouw heeft de man een stappenplan, gedateerd 10 juni 2020, voorgelegd om tot een haalbare omgangsregeling te komen. Daarentegen heeft de man niet de benodigde bereidheid en inzet getoond om stappen te zetten in het (leren) communiceren en samenwerken met de vrouw. Blijkens het eindverslag heeft de man niet alleen vóór maar ook na de tussenbeschikking de met Altra gemaakte afspraken een aantal keren afgezegd. Hoewel de begeleider van de man in december 2019 had laten weten dat de man bij het volgen van het traject Ouderschap Blijft geen gebruik wilde maken van begeleiding door HVO en de man dit traject zonder tolk kon volgen, is het traject bij Altra niet voortgezet, omdat er sprake lijkt te zijn van een taalbarrière bij de man en hij er geen blijk van heeft gegeven het inzicht te hebben dat er, zoals in de tussenbeschikking is overwogen, eerst sprake moet zijn van een vorm van behoorlijke communicatie tussen de ouders voordat contact tussen de man en [de minderjarige] tot stand kan worden gebracht. Omdat [de minderjarige] extra zorg en ondersteuning nodig heeft, waarvoor basisvaardigheden nodig zijn, en niet op een constructieve manier aan de opgestelde doelen kon worden gewerkt, heeft Altra het traject Ouderschap Blijft op dat moment niet passend geacht.
Voorts acht het hof het volgende van belang. De vrouw is uit hoofde van een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 11 september 2013 gehouden de man eenmaal per drie maanden schriftelijk op de hoogte te stellen over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [de minderjarige] . Uit de door de vrouw in eerste aanleg en in hoger beroep overgelegde stukken blijkt dat zij deze informatieverplichting nakomt en de man op structurele basis informatie over [de minderjarige] verstrekt, in welk kader zij de man tevens een door een orthopedagoog en gz-psycholoog opgesteld verslag van diagnostisch onderzoek van 15 juni 2020 heeft doen toekomen. Zoals door de vrouw onweersproken gesteld, heeft de man niet op de hem toegestuurde informatie gereageerd en heeft hij zelf niet bij de vrouw geïnformeerd hoe het met [de minderjarige] gaat. Door deze opstelling heeft de man er bij herhaling geen blijk van gegeven bereid te zijn om met de vrouw als ouders onderling informatie over [de minderjarige] uit te wisselen en samen te werken. De man heeft weliswaar psycho-educatie gevolgd, maar door niet te reageren op wat er in het leven van [de minderjarige] speelt laat hij niet zien dat hij enig inzicht heeft in de beperkingen van [de minderjarige] en in de wijze waarop hij met deze beperkingen moet omgaan. Dat de man slechts een beperkt inzicht lijkt te hebben in de belangen van [de minderjarige] en veeleer zijn eigen wensen voorop stelt, blijkt ook uit het feit dat de man op zeker moment de vrouw heeft gevraagd om binnen een half uur omgang met [de minderjarige] te mogen hebben.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat niet is voldaan aan de onder 5.6 van de tussenbeschikking vermelde voorwaarden om de omgang tussen de man en [de minderjarige] veilig te laten plaatsvinden.
2.7
Volgens de man kan de omgang tussen hem en [de minderjarige] plaatsvinden in aanwezigheid van de vrouw, een begeleider van HVO en een tolk. Volgens de vrouw is dit niet in het belang van [de minderjarige] , omdat zij behoefte heeft aan voorspelbaarheid. Het duurt lang voordat [de minderjarige] een persoon herkent en contact kan maken. Het hof overweegt dat blijkens het verslag van het diagnostisch onderzoek van 15 juni 2020 het opbouwen van basale veiligheid door het bieden van voorspelbaarheid en structuur heel belangrijk is en [de minderjarige] last kan hebben van teveel prikkels, vooral als ze in een onbekende omgeving is, bij veel drukte en/of onvoorspelbare handelingen. Mevrouw Stokkel heeft in dit verband ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat [de minderjarige] een kwetsbaar kind is, voor wie routine erg belangrijk is. Zij heeft vermeld dat [de minderjarige] met spullen heeft gegooid toen een afspraak op een andere dag dan gebruikelijk plaatsvond. Door de aanwezigheid tijdens de omgang van een - voor haar onbekende - begeleider van HVO en tolk wordt [de minderjarige] naar het oordeel van het hof niet de benodigde voorspelbaarheid en structuur geboden en is de kans groot dat zij als gevolg daarvan last zal krijgen van overprikkeling, zodat aanwezigheid van deze personen tijdens de omgang in strijd met [de minderjarige] zwaarwegende belangen zou zijn.
Evenmin kan worden aangenomen dat de omgang goed zal verlopen als alleen de vrouw bij de omgang aanwezig is. Gelet op de verstandhouding tussen de ouders, het gebrek aan (constructieve) communicatie tussen hen en de wijze waarop de omgang in aanwezigheid van de vrouw in het verleden is verlopen, valt niet te verwachten dat de omgang op deze wijze zonder spanningen zal verlopen en evenmin dat de man zich er zonder meer bij zal neerleggen als de vrouw op enig moment aangeeft dat [de minderjarige] zich er op dat moment niet goed bij voelt om contact met de man te hebben.
Het hof acht het gelet op het voorgaande evenzeer in strijd met [de minderjarige] zwaarwegende belang om de omgang op de door de man voorgestelde wijze te laten plaatsvinden.
2.8
Het hof is van oordeel dat het wenselijk is dat de man (op termijn) omgang met [de minderjarige] zal hebben, maar dat daarvan gelet op het hiervoor overwogene nu geen sprake kan zijn. De man dient – in het belang van [de minderjarige] – eerst te voldoen aan de voorwaarden die in dit verband zijn gesteld. Slechts op deze wijze zal de omgang op een voor [de minderjarige] veilige wijze kunnen plaatsvinden. Zolang de man hiertoe echter niet in staat of bereid is, acht het hof, gelet op het voorgaande, omgang in strijd met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] .
2.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. A.V.T. de Bie en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 4 mei 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.