In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2002, was aangeklaagd voor het rijden op een snorfiets op 14 november 2019 te Amsterdam, terwijl de Dienst Wegverkeer had bepaald dat met dit voertuig niet op de weg mocht worden gereden. De verdachte stelde dat hij niet de bestuurder was, maar slechts bijrijder. Het hof heeft echter de verklaring van de verdachte verworpen, omdat deze niet werd ondersteund door het proces-verbaal van de verbalisanten die de verdachte hadden aangehouden. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde overtreding van artikel 48, zevende lid van de Wegenverkeerswet 1994.
De kantonrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 260,00, met de mogelijkheid van 5 dagen jeugddetentie indien de boete niet werd betaald. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal eenzelfde straf gevorderd, maar het hof heeft de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn financiële situatie en eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. Uiteindelijk heeft het hof de geldboete bevestigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 260,00, met 5 dagen jeugddetentie als deze niet wordt betaald. Het hof heeft ook een voorwaardelijk deel van de straf opgelegd, met een proeftijd van twee jaar.