ECLI:NL:GHAMS:2021:1617

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
23-000184-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanpassing van straf in jeugdzaak betreffende voorhanden hebben van een gaspistool

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 11 januari 2021 was gewezen. De zaak betreft een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een gaspistool, wat in strijd is met artikel 26 van de Wet wapens en munitie. De kinderrechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep de bevestiging van het vonnis gevorderd, terwijl de raadsvrouw van de verdachte om een lagere straf vroeg.

Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter in grote lijnen bevestigd, maar de strafoplegging aangepast. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de jonge leeftijd van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat het voorhanden hebben van een gaspistool zorgwekkend is, vooral gezien de impact op de maatschappelijke veiligheid. De verdachte heeft wisselend verklaard over de omstandigheden van het voorhanden hebben van het pistool, wat het hof zorgen baart.

Uiteindelijk heeft het hof de taakstraf vastgesteld op 120 uren, met 60 dagen jeugddetentie, waarvan een deel voorwaardelijk is. Het hof heeft ook rekening gehouden met het advies van de Raad voor de Kinderbescherming en het feit dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld. De beslissing van het hof is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 mei 2021.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000184-21
datum uitspraak: 25 mei 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 11 januari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-326172-20 tegen
[verbalisant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 160 uren indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 80 dagen jeugddetentie, waarvan 80 uren werkstraf, subsidiair 40 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis van de kinderrechter zal bevestigen.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht een lagere straf op te leggen dan de kinderrechter in eerste aanleg heeft gedaan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op de openbare weg een gaspistool voorhanden gehad. Het hof acht dit bijzonder kwalijk en zorgwekkend, mede gelet op de zeer jonge leeftijd van de verdachte. Een dergelijk pistool kan immers onder meer gebruikt worden om anderen mee te bedreigen dan wel te verwonden. Het voorhanden hebben van dergelijk pistool draagt bij aan gevoelens van onveiligheid die in de maatschappij leven.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het LOVS. Daarin wordt voor een minderjarige
first offendervoor het voorhanden hebben van een nepvuurwapen 30 uur taakstraf dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie genoemd. Voor het voorhanden hebben van een echt vuurwapen is het oriëntatiepunt jeugddetentie vanaf 6 weken. Het hof houdt eveneens rekening met de zorgwekkende situatie in Amsterdam wat betreft het vuurwapenbezit en -gebruik onder jeugdigen.
Het hof merkt op dat de verdachte wisselend heeft verklaard en hoewel daartoe meermaals in de gelegenheid gesteld geen volledige openheid heeft gegeven over de omstandigheden waaronder hij het pistool voorhanden heeft gekregen en gehouden. Dit baart het hof zorgen en is reden een deel van de straf in voorwaardelijke zin op te leggen met als doel verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Het hof heeft kennis genomen van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 7 januari 2021 tot het opleggen van een taakstraf in de vorm van een deels voorwaardelijke werkstraf.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 april 2021 leidt het hof af dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof acht alles afwegende een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y en 77z van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. D. Radder en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 mei 2021.
=========================================================================
[…]